ECLI:NL:PHR:2017:191

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
14 februari 2017
Publicatiedatum
28 maart 2017
Zaaknummer
15/04581
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk vrijheidsberoving met dodelijke afloop, art. 282 Sr; grondslagverlating en beroep op psychische overmacht

In deze zaak gaat het om de verdachte die is veroordeeld voor medeplegen van opzettelijk vrijheidsberoving, wat heeft geleid tot de dood van het slachtoffer. De feiten dateren van 1 tot en met 3 december 2011, toen de verdachte samen met medeverdachten het slachtoffer heeft beroofd van zijn vrijheid en hem ernstig heeft mishandeld. Het slachtoffer werd gedwongen in een auto te stappen, waar hij werd geslagen en bedreigd met een vuurwapen. Na de mishandeling werd hij naar een woning gebracht, waar hij werd vastgebonden en verder mishandeld. De verdachte heeft gedurende de nacht op het slachtoffer gepast, terwijl deze in een kritieke toestand verkeerde. Op 3 december 2011 werd het levenloze lichaam van het slachtoffer aangetroffen in de woning. De patholoog-anatoom concludeerde dat de dood was veroorzaakt door verwikkelingen van geweld en mogelijk smoren. Het hof oordeelde dat de verdachte bewust en nauw heeft samengewerkt met de medeverdachten bij het van de vrijheid beroofd houden van het slachtoffer, en dat de dood van het slachtoffer het gevolg was van deze vrijheidsberoving. Het hof verwierp het beroep op psychische overmacht, omdat de verdachte na het vertrek van de medeverdachten in staat was om hulp in te schakelen maar dit naliet. De verdachte werd schuldig bevonden aan medeplegen van vrijheidsberoving met dodelijke afloop.

Conclusie

Nr. 15/04581
Zitting: 14 februari 2017
Mr. P.C. Vegter
Conclusie inzake:
[verdachte]
De verdachte is bij arrest van 17 september 2015 door het gerechtshof Den Haag wegens “medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroofd houden, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren met de aftrek als bedoeld in artikel 27(a) Sr.
Er bestaat samenhang met de zaken 15/04818 en 15/05514. In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
Namens de verdachte heeft mr. I.T.H.L. van de Bergh, advocaat te Maastricht,
drie middelenvan cassatie voorgesteld.
Alvorens de middelen te bespreken geef ik eerst de inhoud van het onder 2 primair tenlastegelegde en bewezenverklaarde weer.
Aan de verdachte is onder 2 primair tenlastegelegd:
“hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 december 2011 tot en met 03 december 2011 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd heeft gehouden, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s), toen daar opzettelijk wederrechtelijk
- een ontmoeting met die [slachtoffer] geregeld en/of
- (tijdens voornoemde ontmoeting) die [slachtoffer] gedwongen om in een auto in te stappen en/of mee te rijden en/of
- die [slachtoffer] bedreigd met een vuurwapen, althans een vuurwapen op het lichaam van die [slachtoffer] gericht en/of gericht gehouden en/of een vuurwapen getoond aan die [slachtoffer] en/of
- tijdens de autorit die [slachtoffer] een of meermalen geslagen en/of gestompt en/of (een gedeelte van) een oor afgebeten en/of afgesneden en/of
- die [slachtoffer] naar een woning (aan de [a-straat 1] ) gebracht en die [slachtoffer] aldaar (vervolgens) vastgebonden en/of vastgehouden en/of
- die [slachtoffer] opgesloten in een woning ( [a-straat 1] ) en/of
- die [slachtoffer] (meermalen) geslagen en/of geschopt tegen zijn hoofd en/of zijn lichaam en/of
- de polsen en/of benen van die [slachtoffer] vastgebonden en/of geboeid (met plastic folie en/of handboeien) en/of
- tape over de mond van die [slachtoffer] geplakt en/of
- met een scherp en/of puntig voorwerp in de polsen en/of armen van die [slachtoffer] gesneden en/of
- de keel of hals dicht te gedrukt/geknepen en/of enige tijd de keel of hals dichtgedrukt/dichtgeknepen te houden en/of
- een dekbed in een dekbedhoes en/of een deken over het bovenlichaam en/of het hoofd van de [slachtoffer] gelegd en/of
- door uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht die [slachtoffer] in de woning gehouden en/of aldus, uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht die [slachtoffer] belet de woning te verlaten;
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.”
Ten laste van de verdachte is onder 2 primair bewezen verklaard dat:
“hij in de periode van 01 december 2011 tot en met 03 december 2011 te ’s-Gravenhage, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid beroofd heeft gehouden, immers hebben zijn mededaders, toen daar opzettelijk wederrechtelijk
- een ontmoeting met die [slachtoffer] geregeld en
- tijdens voornoemde ontmoeting die [slachtoffer] gedwongen om in een auto in te stappen en mee te rijden en
- tijdens de autorit die [slachtoffer] meermalen geslagen en gestompt en een gedeelte van een oor afgebeten en
- die [slachtoffer] naar een woning aan de [a-straat 1] gebracht en die [slachtoffer] aldaar vervolgens vastgehouden en
- die [slachtoffer] meermalen geslagen tegen zijn hoofd en geschopt tegen zijn hoofd en
- de polsen geboeid (met handboeien) en benen van die [slachtoffer] vastgebonden (met plastic folie) en hebbende hij, verdachte, tezamen en in vereniging met zijn mededaders, toen daar opzettelijk wederrechtelijk
- door uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht die [slachtoffer] in de woning gehouden en/of aldus, uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht die [slachtoffer] belet de woning te verlaten
ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.”
5. Het
eerste middelklaagt dat de bewezenverklaring niet naar de eis der wet met redenen is omkleed, althans dat het hof een onjuiste uitleg heeft gegeven aan het delictsbestanddeel ‘tezamen en in vereniging met anderen’.
6. De bewezenverklaring steunt op de bewijsmiddelen zoals opgenomen in de bijlage behorende bij het arrest.
7. Het hof heeft – voor zover voor de beoordeling van het middel van belang – nog het volgende overwogen:

Nadere bewijsoverweging
Feiten en omstandigheden
Op grond van het verhandelde ter terechtzitting en de gebezigde bewijsmiddelen gaat het hof uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
In de middag van 1 december 2011 heeft [medeverdachte 2] (hierna te noemen: [medeverdachte 2] ) afgesproken met het slachtoffer [slachtoffer] (hierna te noemen: [slachtoffer] ) bij een parkeerplaats aan de [b-straat] te Den Haag. Deze parkeerplaats is gelegen op ongeveer tien meter van de woning van [medeverdachte 2] aan de [c-straat 1] te Den Haag. [medeverdachte 2] en de veroordeelde [betrokkene 1] ) hadden onenigheid met [slachtoffer] en diens vriend [betrokkene 4] , ook wel [betrokkene 4] genoemd. Bij de ontmoeting waren ook aanwezig [betrokkene 1] , [medeverdachte 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 5] (hierna te noemen respectievelijk: [medeverdachte 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 5] ), omdat niet bekend was of [slachtoffer] versterking mee zou nemen en het mogelijk op een vechtpartij zou kunnen uitlopen.
[slachtoffer] is die middag omstreeks 17:00 uur in een zilverkleurige BMW samen met één ander persoon, vermoedelijk genaamd [betrokkene 3] , naar de parkeerplaats bij de [b-straat] gekomen. Nadat bij de BMW een worsteling is ontstaan tussen vermoedelijk [slachtoffer] enerzijds en [medeverdachte 2] en [betrokkene 1] anderzijds, is [betrokkene 3] op de vlucht geslagen. Hierop hebben [betrokkene 2] en [medeverdachte 1] getracht [betrokkene 3] tegen te houden, maar [betrokkene 3] is weten te ontkomen. [betrokkene 1] heeft [slachtoffer] met een vuist op zijn gezicht geslagen. Hierna is [slachtoffer] op straat in het bijzijn van iedereen door zowel [betrokkene 1] als [medeverdachte 2] geslagen.
Vervolgens moest [slachtoffer] van [medeverdachte 2] in een donkerblauwe Volkswagen Passat stappen, welke door [betrokkene 5] werd bestuurd. [slachtoffer] wilde niet instappen. Hierop werd hij door [betrokkene 1] geslagen en de auto ingetrokken. [slachtoffer] zat op de achterbank tussen [betrokkene 1] en [medeverdachte 2] in; [betrokkene 1] links en [medeverdachte 2] rechts van [slachtoffer] . Aan [betrokkene 5] werd gezegd waar hij naartoe moest rijden. [betrokkene 2] en [medeverdachte 1] zijn met een andere auto de Volkswagen Passat achterna gereden. Zij zagen dat [slachtoffer] gedurende de hele autorit werd geslagen door zowel [medeverdachte 2] als [betrokkene 1] . [betrokkene 1] heeft hierbij de kaak van [slachtoffer] gebroken en een stuk uit zijn oor gebeten. [betrokkene 5] zag in de Volkswagen Passat dat een stuk van het oor van [slachtoffer] was afgebeten en dat alles onder het bloed zat.
Tussen 17:30 en 17:45 uur arriveerden de Volkswagen Passat en de auto met daarin [betrokkene 2] en [medeverdachte 1] bij het woningcomplex gelegen aan de [a-straat] te Den Haag, waar [betrokkene 1] een woning huurde op nummer [1] . [medeverdachte 2] en [betrokkene 1] hebben [slachtoffer] naar de woning van [betrokkene 1] gebracht. Daarbij hebben zij hem gedragen onder zijn oksels, zodat hij ook niet kon wegrennen. [betrokkene 5] is met hen meegelopen naar boven. [betrokkene 2] en [medeverdachte 1] hebben hen later gevolgd, nadat zij aanvankelijk beneden hebben staan wachten. [slachtoffer] zag er verschrikkelijk uit toen hij uit de auto stapte en zat onder het bloed. Ook was een van zijn ogen opgezwollen. In het trappenhuis dat leidt naar de woning van [betrokkene 1] zijn ook meerdere bloedsporen aangetroffen. [betrokkene 2] heeft verklaard dat voor [slachtoffer] het onmogelijk moet zijn geweest om weg te komen voordat hij in de woning was, gelet op de staat waarin hij verkeerde alsmede door het aantal mensen dat beneden stond.
[betrokkene 5] , [betrokkene 2] en [medeverdachte 1] stonden in het trappenhuis bij de voordeur van de woning te wachten, terwijl [slachtoffer] de woning werd ingebracht door [medeverdachte 2] en [betrokkene 1] . Voor de ingang van de woning heeft [betrokkene 1] [slachtoffer] nog twee trappen tegen het hoofd gegeven. Ook is [slachtoffer] bij het binnengaan van de woning gevallen, waarbij hij zijn hoofd heeft gestoten tegen de muur.
Binnen in de woning zien [betrokkene 5] , [betrokkene 2] en [medeverdachte 1] [slachtoffer] op de grond liggen. [betrokkene 2] moest de voordeur in de gaten houden. In de woning werd ruzie gemaakt en geschreeuwd. [medeverdachte 2] heeft [slachtoffer] met zijn vuisten in het gezicht geslagen, terwijl hij op zijn rug op de grond lag. [medeverdachte 2] heeft hierover verklaard dat hij zichzelf niet kon beheersen en een waas voor zijn ogen kreeg. In de woning aan de [a-straat 1] zijn ook bloedsporen van [slachtoffer] aangetroffen. Naast contactsporen betreffen dit ook impactsporen, welke ontstaan door een krachtsinwerking in bloed. [slachtoffer] is vervolgens met handboeien aan zijn polsen geboeid en ook zijn zijn benen met plastic folie bij elkaar gebonden.
[medeverdachte 2] wilde dat [slachtoffer] die nacht in de woning aan de [a-straat 1] zou blijven. Er was echter niemand die bij [slachtoffer] wilde blijven. Hierop is [verdachte] gebeld. [verdachte] moest van [medeverdachte 2] op [slachtoffer] gaan passen en ervoor zorgen dat [betrokkene 1] , [slachtoffer] niet verder zou mishandelen. [betrokkene 5] en [medeverdachte 1] zijn [verdachte] vervolgens gaan halen bij diens woning en hebben hem naar de [a-straat 1] gebracht.
Toen [betrokkene 5] en [medeverdachte 1] vertrokken bij de woning lag [slachtoffer] op de grond en ademde hij zwaar. Aangekomen in de woning aan de [a-straat 1] ziet [verdachte] [slachtoffer] op de bank zitten. Hij zag er verschrikkelijk uit. Hij zat rechtop met zijn kin op de borst. Hij had een opgezwollen gezicht en maar één oor. Zijn ogen zaten dicht, maar hij ademde hoorbaar. [slachtoffer] zei niets. Kort na de komst van [verdachte] is iedereen behalve [betrokkene 1] vertrokken. [betrokkene 1] was dronken en is gaan slapen. Gedurende de nacht begon [slachtoffer] zwaarder te ademen. [verdachte] en [betrokkene 1] hebben hem daarom op zijn zijkant op de grond gelegd. [slachtoffer] heeft die nacht niets gedronken of gezegd en ook heeft hij verder niet bewogen.
Op 2 december 2011 is [betrokkene 5] in de loop van de vroege ochtend naar de woning van [medeverdachte 2] aan de [c-straat 1] gegaan. Daar waren toen aanwezig [medeverdachte 2] , [betrokkene 1] , [medeverdachte 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 6] . [betrokkene 1] is kennelijk eerder die ochtend door [betrokkene 6] opgehaald bij de woning aan de [a-straat] . [medeverdachte 2] wilde dat [slachtoffer] zou worden opgeknapt en daarna zou worden vrijgelaten. Hierop zijn [betrokkene 5] , [medeverdachte 1] en [betrokkene 2] naar de [a-straat 1] gereden. Onderweg zijn zij gebeld door [verdachte] met de mededeling dat hij vermoedde dat [slachtoffer] was overleden. [medeverdachte 1] heeft dit vervolgens telefonisch doorgegeven aan [medeverdachte 2] , waarop [medeverdachte 2] en [betrokkene 1] ook naar de [a-straat 1] zijn gekomen. Het stonk ontzettend in de woning. [slachtoffer] lag achter de bank op de grond. Er lag iets van een kussen of deken naast hem. Hij zag er vreselijk uit. Er is geprobeerd om [slachtoffer] wakker te krijgen door onder meer water op hem te gooien. Ook is gevoeld of zijn lichaam koud was. Door [betrokkene 2] en [medeverdachte 1] is nog voorgesteld om [slachtoffer] naar het ziekenhuis te brengen omdat hij mogelijk nog zou leven. [slachtoffer] leek niet meer te ademen en iedereen dacht dat hij was overleden. Hierop is een dekbed over hem heen gelegd. Er ontstond paniek over wat te doen. Gedurende de dag is zowel in de woning aan de [a-straat] als in de woning van [medeverdachte 2] aan de [c-straat] overleg gevoerd. Hierbij zijn in ieder geval aanwezig geweest [medeverdachte 2] , [betrokkene 1] , [betrokkene 5] , [betrokkene 2] , [medeverdachte 1] en [verdachte] . In de [c-straat] was ook aanwezig [betrokkene 6] . [medeverdachte 2] en [betrokkene 1] wilden dat de handboeien om de polsen en de plastic folie om de benen van [slachtoffer] zouden worden verwijderd. Voor het verwijderen van de handboeien was een slijptol nodig, die elders moest worden gehaald. [verdachte] en [betrokkene 5] moesten het bloed in de woning aan de [a-straat 1] opruimen. [betrokkene 2] en [medeverdachte 1] moesten kijken of er bloed lag in het trappenhuis van het woningcomplex.
[betrokkene 1] wilde dat [slachtoffer] zou worden begraven. Hierop zijn [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 6] samen naar de Gamma gegaan om werkhandschoenen en een schep te kopen; vervolgens hebben zij in de bosjes aan de Papeweg te Wassenaar een kuil gegraven. [medeverdachte 2] wilde dat [slachtoffer] in stukjes zou worden gezaagd en in een tas zou worden gestopt, welke vervolgens in het graf zou worden begraven. [betrokkene 5] en [verdachte] zijn hierop vertrokken met de Volkswagen Passat om een tas te gaan kopen, maar zijn vervolgens niet teruggekeerd naar de woning van [medeverdachte 2] waar iedereen toen bijeen was.
Op 2 december 2011 tegen middernacht is de zilverkleurige BMW, die in gebruik was bij [slachtoffer] en inmiddels stond gesignaleerd in verband met zijn vermissing, staande gehouden. De BMW had vier inzittenden. Drie van de vier inzittenden, te weten [medeverdachte 2] , [betrokkene 1] en [betrokkene 6] , zijn aangehouden. De vierde inzittende, te weten [betrokkene 2] , is weten te ontkomen en op 19 januari 2012 alsnog aangehouden.
Tijdens zijn eerste verhoor op 3 december 2011 heeft [betrokkene 1] tegenover de politie verklaard dat [slachtoffer] dood was en in een woning aan de [a-straat 1] te Den Haag lag. De politie trof vervolgens op 3 december 2011 omstreeks 23:08 uur in de woning aan de [a-straat 1] te Den Haag het levenloze lichaam van [slachtoffer] aan. Het bovenlijf en hoofd van [slachtoffer] was bedekt met een dekbed en boven zijn rechterenkel en over zijn spijkerbroek zat huishoudfolie gewikkeld.
[betrokkene 2] en [betrokkene 5] hebben verklaard dat het de bedoeling van [medeverdachte 2] en [betrokkene 1] was om [slachtoffer] een lesje te leren. Zij zouden hem in elkaar gaan slaan, vastbinden en de volgende morgen laten gaan. [betrokkene 2] heeft verklaard dat op 1 december 2011 tussen 16:00 en 17:00 uur in de woning van [medeverdachte 2] , die toen ook aanwezig was, is besproken dat [slachtoffer] en een persoon genaamd [betrokkene 4] (het hof begrijpt: [betrokkene 4] ) zouden worden gegijzeld. Het was de bedoeling om [slachtoffer] en [betrokkene 4] een nacht vast te houden in een woning, zodat drugs en geld van hen kon worden afgepakt. Het moest eruit zien als het incident van drie maanden geleden met [betrokkene 4] .
Uit het sectierapport blijkt het volgende. De patholoog-anatoom heeft diverse letsels geconstateerd bij [slachtoffer] , waaronder een breuk van de onderkaak, een forse zwelling van de lippen, een scheurwond aan de linkerzijde van het hoofd en bloeduitstortingen bij de linkeronderkaakrand, op de oogleden, ogen, borstkas rechts, linkerslaapspier, op het schedeldak, in de hals (net naast het sleutelbeen) en op het schildkraakbeen (tot in de linkerspeekselklier). De letsels aan de hals, linkeronderkaakrand en linkerzijde van de kin zijn bij leven ontstaan door inwerking van uitwendig mechanisch samendrukkend en/of botsend geweld op de hals. Het botsend geweld kan bijvoorbeeld stoten (slaan, vallen) omvatten. Ook de breuk van de onderkaak kan daardoor worden verklaard. Samendrukkend geweld (stranguleren) door manuele strangulatie lijkt de patholoog, gezien het ontbreken van een snoerspoor, waarschijnlijker dan ligatuurstrangulatie of verhanging. De letsels aan beide polsen die zijn geconstateerd passen bij een toestand na vastgebonden/geboeid te zijn geweest. De scherprandige huidperforaties aan de polsen/onderarmen zijn bij leven ontstaan door inwerking van uitwendig mechanisch perforerend geweld, bijvoorbeeld door het steken met één of meerdere scherprandige voorwerpen, zoals (een) mes(sen). Het letsel aan het linkeroor, te weten schuin verlopend letsel aan de huid en weke delen over een lengte van 7 centimeter waarbij een deel van het oor ontbrak, kan door bijtend geweld zijn veroorzaakt. De patholoog-anatoom heeft geconcludeerd dat het intreden van de dood goed kan worden verklaard door verwikkelingen van samendrukkend en/of botsend geweld op de hals, al dan niet in combinatie met smoren.
De patholoog-anatoom heeft als deskundige tegenover de rechter-commissaris verklaard dat met smoren is bedoeld een belemmering van de luchtwegen. Doorgaans is voor het smoren van een volwassene nogal wat geweld vereist, omdat een volwassene structuren die de luchtweger belemmeren zal proberen weg te halen. Bij een volwassene die buiten bewustzijn is kan het plaatsen van een structuur (bijvoorbeeld een doekje) over de mond of neus - dus zonder dat daarbij geweld wordt toegepast - voldoende zijn om de luchtwegen dusdanig te belemmeren dat sprake is van smoren. Zowel het geweld op de hals als het smoren ieder op zichzelf kan de dood hebben veroorzaakt, maar ook de combinatie van beiden kan tot de dood hebben geleid.
Verder heeft de patholoog-anatoom verklaard dat er veel kracht voor nodig is om tot diep in de hals bloeduitstortingen te geven, zoals in deze zaak tot zelfs in de mondbodemspieren. Op basis van de letsels aan de hals is niet aan te geven of het waarschijnlijker is dat deze zijn veroorzaakt door botsend geweld of door strangulatie. Het samendrukkend geweld kan overigens ook een stomp op de hals omvatten.
Medeplegen door [verdachte]
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van medeplegen sprake moet zijn geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn mededaders. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handeling heeft verricht. In beginsel is sprake van medeplegen indien de intellectuele en/of materiële bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht is. Daarbij kan mede in aanmerking worden genomen de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict, alsmede het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Het hof gaat er van uit dat de verdachte eerst in de avond van 1 december 2011, dus nadat [slachtoffer] al van zijn vrijheid was beroofd, bij het geheel betrokken is geraakt. Hij is opgehaald door [betrokkene 5] en [medeverdachte 1] en naar de woning aan de [a-straat 1] gebracht alwaar hij van [medeverdachte 2] de opdracht heeft gekregen om gedurende de nacht op [slachtoffer] te passen en ervoor te zorgen dat [betrokkene 1] hem niet verder zou mishandelen. De verdachte is vervolgens gedurende de hele nacht, eerst samen [betrokkene 1] en later kennelijk alleen, in de woning gebleven. De volgende dag heeft hij naar de medeverdachten gebeld met de mededeling dat hij vermoedde dat [slachtoffer] was overleden.
Uit de door het hof vastgestelde feiten en omstandigheden volgt verder onder meer dat de verdachte:
- in de avond van 1 december 2011 is gebeld door één van de medeverdachten;
- vervolgens door [betrokkene 5] en [medeverdachte 1] naar de woning aan de [a-straat 1] is gebracht;
- aldaar van [medeverdachte 2] de opdracht heeft gekregen om gedurende de nacht op [slachtoffer] te passen en ervoor te zorgen dat [betrokkene 1] hem niet verder zou mishandelen;
- de gehele nacht en daarop volgende morgen, eerst samen met [betrokkene 1] maar later ook alleen, in de woning aan de [a-straat 1] is gebleven;
- op 2 december de medeverdachten heeft gebeld met de mededeling dat hij vermoedde dat [slachtoffer] was overleden;
- vervolgens in die woning en later bij [medeverdachte 2] thuis overleg heeft gevoerd met de medeverdachten over de ontstane situatie;
- erbij was toen handboeien en plastic folie bij [slachtoffer] werden verwijderd;
- samen met [betrokkene 5] het bloed in de woning aan de [a-straat 1] heeft schoongemaakt;
- erbij was toen werd besloten dat het lichaam van [slachtoffer] moest worden begraven.
Door de gehele nacht en ochtend op [slachtoffer] te passen heeft de verdachte een wezenlijke bijdrage geleverd aan het beroofd houden van [slachtoffer] . Verder heeft hij de medeverdachten gebeld toen hij vermoedde dat [slachtoffer] was overleden en heeft hij vervolgens de woning aan de [a-straat] schoongemaakt. Ook is gebleken dat hij erbij was toen werd besloten dat een graf moest worden gegraven teneinde het lichaam van [slachtoffer] te kunnen begraven. Aldus is de verdachte ook onderdeel van de groep blijven uitmaken bij de afwikkeling van het delict en heeft hij daaraan ook een bijdrage geleverd.
Het hof is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, van oordeel dat de handelingen die de verdachte verricht, gericht zijn geweest op een samenwerking met de medeverdachten bij het van de vrijheid beroofd houden van [slachtoffer] . Derhalve is sprake geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte bij het van zijn vrijheid beroofd houden van [slachtoffer] .
Doodsoorzaak
Uit bovenstaande feiten en omstandigheden volgt dat [slachtoffer] zowel door [medeverdachte 2] als [betrokkene 1] meermalen met kracht tegen het hoofd en lichaam is geslagen, alsmede dat [betrokkene 1] een stuk van zijn oor heeft afgebeten en hem meermalen tegen het hoofd heeft geschopt. De bij [slachtoffer] geconstateerde letsels getuigen ervan dat op hem zeer fors geweld is uitgeoefend. Het hof gaat ervan uit dat de letsels aan de hals van [slachtoffer] , welke letsels duiden op botsend en/of samendrukkend geweld op de hals, door het door [medeverdachte 2] en [betrokkene 1] toegepaste geweld zijn veroorzaakt, welke letsels - al dan niet in combinatie met het smoren - hebben geleid tot het intreden van de dood. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat geen van de verdachten heeft verklaard over het wurgen of anderszins stranguleren van [slachtoffer] , alsook dat het dossier hier verder geen aanknopingspunten voor biedt. Het hof gaat dan ook voorbij aan de mogelijkheid dat de letsels aan de hals door strangulatie zouden kunnen zijn veroorzaakt.
Wat betreft het smoren van [slachtoffer] overweegt het hof dat is gebleken dat de verdachten een dekbed over het gezicht van [slachtoffer] heen hebben gelegd, nadat zij dachten dat hij was overleden. Het is niet ondenkbaar dat [slachtoffer] op dat moment nog in leven was. In het sectierapport staat immers vermeld dat de letsels aan de polsen en onderarmen van [slachtoffer] , welke letsels vermoedelijk zijn veroorzaakt door het verwijderen van de handboeien met een slijptol, bij leven zijn ontstaan, terwijl uit de verklaringen van de verdachten volgt dat zij de handboeien pas hebben verwijderd nadat zij hadden vastgesteld dat [slachtoffer] niet meer leefde.
Het vorenstaande brengt naar het oordeel van het hof met zich dat het bedekken van het gezicht van [slachtoffer] met een dekbed terwijl hij kennelijk in een bewusteloze toestand verkeerde - de verdachten verkeerden immers in de veronderstelling dat hij was overleden - kan hebben geleid tot het smoren van die [slachtoffer] , wat mogelijk mede kan hebben bijgedragen aan het intreden van de dood.
Causaal verband tussen de vrijheidsberoving en het overlijden van [slachtoffer]
Het hof ziet zich gesteld voor de vraag of in strafrechtelijke zin causaal verband bestaat tussen de vrijheidsberoving en de dood van [slachtoffer] . Daarbij dient te worden bezien of de dood van [slachtoffer] redelijkerwijs aan de gedragingen van de verdachte en zijn medeverdachten die zij in het kader van de vrijheidsbeneming hebben verricht kan worden toegerekend.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 27 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BT6362, het navolgende overwogen over het causale verband:
"Doorgaans is bij de beantwoording van de vraag of in strafrechtelijke zin causaal verband bestaat niet aan twijfel onderhevig dat in de keten van gebeurtenissen de gedraging van de verdachte een noodzakelijke factor is geweest voor het ingetreden gevolg - en staat dat gevolg dus in conditio sine qua non-verband tot de gedraging, welk verband in beginsel als ondergrens van het causaal verband fungeert -, maar gaat het daarbij vooral erom of het ingetreden gevolg redelijkerwijs aan (de gedraging van) de verdachte kan worden toegerekend.
In meer uitzonderlijke gevallen kan niet zonder meer worden vastgesteld dat een gedraging van de verdachte in de keten van gebeurtenissen een noodzakelijke factor is geweest voor het ingetreden gevolg. (...) Een dergelijke onzekerheid behoeft niet per se te leiden tot het oordeel dat het gevolg reeds daarom niet meer redelijkerwijs aan (een gedraging van) de verdachte kan worden toegerekend. In eerdere rechtspraak is onder meer beslist dat in dit verband van belang kan zijn in hoeverre de verdachte met zijn gedragingen de kans op het intreden van het gevolg heeft verhoogd (...), dat enerzijds bepaald meer moet worden vastgesteld dan dat niet kan worden uitgesloten dat het gevolg door de gedraging is veroorzaakt (...), maar dat anderzijds aan het aannemen van het causaal verband niet in de weg behoeft te staan een hoogst onwaarschijnlijke mogelijkheid dat een andere omstandigheid die geen verband houdt met de gedraging van deverdachte tot het gevolg heeft geleid (...) of dat niet geheel kan worden uitgesloten dat latere handelingen van derden mede hebben geleid tot het gevolg (...).
Het bovenstaande komt erop neer dat in gevallen als de onderhavige voor het redelijkerwijs toerekenen van het gevolg aan (een gedraging van) de verdachte ten minste is vereist dat wordt vastgesteld dat dit gedrag een onmisbare schakel kan hebben gevormd in de gebeurtenissen die tot het gevolg hebben geleid, alsmede dat ook aannemelijk is dat het gevolg met een aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid door de gedraging van de verdachte is veroorzaakt. Of en wanneer sprake is van een dergelijke aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid, zal afhangen van de concrete omstandigheden van het geval. Bij de beoordeling daarvan kan als hulpmiddel dienen of in de gegeven omstandigheden de gedraging van de verdachte naar haar aard geschikt is om dat gevolg teweeg te brengen en bovendien naar ervaringsregels van dien aard is dat zij het vermoeden wettigt dat deze heeft geleid tot het intreden van het gevolg (...)."
Zoals reeds is overwogen, gaat het hof ervan uit dat de dood van [slachtoffer] (mede) is veroorzaakt door de geweldshandelingen die door [medeverdachte 2] en [betrokkene 1] zijn verricht. Naar het oordeel van het hof hebben deze geweldshandelingen onderdeel uitgemaakt van het van de vrijheid beroven en beroofd houden van [slachtoffer] . Het geweld dat is gepleegd op de parkeerplaats aan de [b-straat] , alsmede het geweld dat heeft plaatsgevonden in de Volkswagen Passat op weg naar de [a-straat] en voor de ingang van de woning aan de [a-straat] was naar het oordeel van het hof erop gericht om het verzet van [slachtoffer] te breken, zodat hij van zijn vrijheid kon worden beroofd. Voorts is het hof van oordeel dat het geweld dat heeft plaatsgevonden in de woning aan de [a-straat] onderdeel heeft uitgemaakt van het beroofd houden van [slachtoffer] , nu [slachtoffer] daardoor in een situatie is gebracht waarin hij kon worden geboeid en vastgebonden en - op sommige momenten gedurende de vrijheidsberoving - slechts door één persoon kon worden bewaakt, mede waardoor het voor hem onmogelijk werd om uit de woning te vluchten. Op grond van het voorgaande staat naar het oordeel van het hof vast dat het van de vrijheid beroven en beroofd houden van [slachtoffer] een onmisbare schakel heeft gevormd bij de gebeurtenissen die tot diens dood hebben geleid.
Voor het kunnen intreden van de dood acht het hof verder van belang de omstandigheid dat de verdachte en de medeverdachten hebben nagelaten medische hulp in te schakelen dan wel [slachtoffer] hebben belet medische hulp te zoeken, terwijl het hen duidelijk was of moet zijn geweest dat [slachtoffer] in een fysiek zeer zorgelijke conditie verkeerde. Uit voornoemde feiten en omstandigheden volgt immers dat [slachtoffer] al bij aankomst op de [a-straat] er verschrikkelijk uitzag. Hij zat onder het bloed en zijn kaak was gebroken. Ook was een deel van zijn oor afgebeten en was één van zijn ogen opgezwollen. Eenmaal in de woning en nadat hij verder was mishandeld, lag [slachtoffer] geboeid en vastgebonden op de grond en ademde hij hoorbaar zwaar. Gedurende de nacht, toen alleen [verdachte] en [betrokkene 1] nog in de woning waren, is hij steeds zwaarder gaan ademen. [slachtoffer] heeft in de nacht niets gezegd en heeft ook niet bewogen. Verder is gebleken dat [slachtoffer] nog in leven was op het moment dat de verdachten vermoedden dat hij was overleden, op welk moment nog tevergeefs door [betrokkene 2] en [medeverdachte 1] is voorgesteld om [slachtoffer] naar het ziekenhuis te brengen. Naar het oordeel van het hof is ook het niet inschakelen van de hulpdiensten of het [slachtoffer] onmogelijk maken om dit zelf te doen, geschikt om het intreden van diens dood te bewerkstelligen en heeft het de kans op het intreden van de dood in aanzienlijke mate verhoogd.
Gelet op het bovenstaande komt het hof tot de conclusie dat zowel de geweldshandelingen die zijn verricht door [medeverdachte 2] en [betrokkene 1] , als het niet inschakelen van medische hulp bijdragen aan het bewijs van het causale verband. Allereerst gaat het om gedragingen die hebben plaatsgevonden in het kader van de vrijheidsberoving; vervolgens om gedragingen welke in aanzienlijke mate geschikt zijn om het gevolg van die vrijheidsberoving, te weten de dood, te bewerkstelligen, waarmee de kans op het intreden van het gevolg in aanzienlijke mate is verhoogd.
Voor zover is gesteld dat het overlijden van [slachtoffer] een andere oorzaak heeft gehad, namelijk strangulatie of smoren, overweegt het hof als volgt. Zoals reeds in het kader van de doodsoorzaak is overwogen, acht het hof het niet aannemelijk geworden dat de fataal gebleken letsels in de hals van [slachtoffer] zijn veroorzaakt door strangulatie. Verder volgt uit hetgeen het hof omtrent het mogelijk smoren van [slachtoffer] heeft vastgesteld, dat een dekbed over het gezicht van [slachtoffer] is gelegd toen deze buiten bewustzijn was, welke bewusteloosheid zeer waarschijnlijk het directe gevolg is van het op hem in het kader van de vrijheidsberoving toegepaste geweld. Naar het oordeel van het hof wordt de causale keten dan ook niet doorbroken voor zover moet worden aangenomen dat [slachtoffer] is gesmoord en dit smoren mede heeft geleid tot het intreden van de dood.
Conclusie
Uit hetgeen hierboven is overwogen, alles in onderling verband en samenhang bezien, volgt dat het hof van oordeel is dat de verdachte bewust en nauw heeft samengewerkt met de medeverdachten bij het van zijn vrijheid beroofd houden van [slachtoffer] . Voorts is het hof van oordeel dat het overlijden van [slachtoffer] het gevolg is geweest van die vrijheidsberoving en dat dit gevolg aan de verdachte en de medeverdachten kan worden toegekend. Derhalve heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het onder 2, impliciet primair ten laste gelegde.”
8. Voor zover het middel (subsidiair) klaagt over een onjuiste opvatting van het begrip ‘tezamen en in vereniging met anderen’ (medeplegen) lees ik daarop in de toelichting geen nadere onderbouwing. Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Waar het verwijt bij medeplegen zich concentreert op het gewicht van de intellectuele en/of materiële bijdrage aan het delict van de verdachte, is het kernverwijt bij medeplichtigheid "het bevorderen en/of vergemakkelijken van een door een ander begaan misdrijf". Indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), rust op de rechter de taak om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering - dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging - dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. [1] Voor zover in de klacht ligt besloten dat het hof dit heeft miskend, treft de klacht geen doel. Het oordeel van het hof geeft er geen blijk van dat het hof voor de uitleg van het begrip medeplegen een onjuiste rechtsopvatting volgt.
9. De door het hof vastgestelde feiten en omstandigheden staan in cassatie niet ter discussie. Het hof heeft geoordeeld dat daaruit volgt dat de verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met de medeverdachten bij het van zijn vrijheid beroofd houden van het slachtoffer. Dat wordt door de steller van het middel in de toelichting op het middel als volgt bestreden: “de bewezenverklaarde uitvoeringshandeling kan bezwaarlijk anders worden gezien dan een handeling die gelijk dient te worden gesteld met medeplichtigheid, bijv. het op de uitkijk staan. De handelingen van requirant achteraf, evenals zijn aanwezigheid in de groep achteraf is van onvoldoende gewicht om van medeplegen te kunnen spreken”.
10. Alvorens ik de klacht bespreek, wijs ik op het volgende. Artikel 282 Sr stelt een tweetal gedragingen strafbaar: beroven van de vrijheid en van de vrijheid beroofd houden. Mijn ambtgenoot Machielse [2] merkt op: “Naast het van de vrijheid beroven is het beroofd houden strafbaar gesteld, opdat ook getroffen zou worden hij die een oorspronkelijk niet wederrechtelijk of niet door hem gepleegde vrijheidsberoving wederrechtelijk voortzet.” De bewezenverklaring bevat voor wat betreft de ‘mededaders’ in het bijzonder uitvoeringshandelingen die doorgaans worden gekwalificeerd als vrijheidsberoving, terwijl voor wat betreft verdachte zijn gedraging zonder meer past bij het van de vrijheid beroofd houden. Uit de onderhavige zaak blijkt dat het onderscheid tussen vrijheidsberoving en van de vrijheid beroofd houden niet messcherp is en ik acht het niet onjuist of onbegrijpelijk dat de uitvoeringshandelingen van de ‘mededaders’ hier mede het medeplegen van het van de vrijheid beroofd houden constitueren. Niet uitgesloten is daarmee dat na een vrijheidsberoving door A en B een ander die de vrijheidsberoving laat voortduren wordt veroordeeld voor medeplegen van het van de vrijheid beroofd houden tezamen met A en B.
11. Voor beide in art. 282 Sr genoemde gedragingen geldt dat nalaten al voldoende kan zijn. Het delict kan, naast actieve gedragingen, dus uit een nalaten bestaan, of uiteraard uit een combinatie van handelen en nalaten. De enkele aanwezigheid bij een vrijheidsberoving kan er onder omstandigheden toe bijdragen dat het slachtoffer niet kan gaan en staan waar hij wil. Bewust nalaten om in te grijpen, kan dan een uitvoeringshandeling zijn. [3] De wachtcommandant die weet dat de termijn van inverzekeringstelling is verstreken en bewust een lastige arrestant nog een paar uren laat ‘nazitten’ maakt zich door nalaten schuldig aan van de vrijheid beroofd houden.
12. De aanwezigheid van iemand kan onder omstandigheden de kern uitmaken van de uitvoering van het van de vrijheid beroofd houden. Juist door die aanwezigheid wordt voorkomen dat de van zijn vrijheid beroofde persoon zich uit de voeten kan maken. Als voor het plegen van van de vrijheid beroofd houden geldt dat dit door nalaten kan worden ingevuld geldt dat eveneens voor het medeplegen. Dit betekent dat verdachte nu juist door zijn aanwezigheid een overduidelijke en centrale uitvoeringshandeling heeft gepleegd die bepaald niet is gelijk te stellen aan medeplichtigheid.
13. Uit de vaststellingen van het hof volgt dat de verdachte de gehele nacht en daarop volgende morgen, eerst tezamen met [betrokkene 1] maar later ook alleen, in de woning op het slachtoffer heeft gepast toen de medeverdachten de woning hadden verlaten en dat hij contact heeft onderhouden met de medeverdachten. Dat lijkt mij in dit geval gelet op wat ik eerder opmerkte toereikend voor het medeplegen van het van de vrijheid beroofd houden. Het hof heeft daarbij nog in aanmerking genomen dat de verdachte ook bij de afwikkeling van het delict onderdeel van de groep is blijven uitmaken en daaraan een bijdrage heeft geleverd. De bewezenverklaring van het tenlastegelegde ‘medeplegen’ is derhalve naar de eis der wet met voldoende redenen omkleed.

14.Het eerste middelfaalt.

15. Het
tweede middelklaagt dat het hof de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten, althans de bewezenverklaring innerlijk tegenstrijdig is, doordat voorafgaande aan de laatste uitvoeringshandeling zijn ingevoegd de bewoordingen “hebben hij, verdachte, tezamen en in vereniging met zijn mededaders, toen aldaar opzettelijk wederrechtelijk”.
16. In de toelichting wordt daaraan ten grondslag gelegd dat “in het kwalificatieve deel van de tenlastelegging is opgenomen dat requirant het opzettelijk en wederrechtelijk van de vrijheid beroofd houden heeft medegepleegd, terwijl het hof door het uitstrepen van de bewoordingen hij, verdachte voorafgaand aan de eerste vijf gedachtestreepjes (derhalve in het feitelijk gedeelte) kennelijk heeft geoordeeld dat verdachte deze onder de eerste vijf gedachtestreepjes ten laste gelegde handelingen niet heeft gepleegd”.
17. Het gaat bij medeplegen om de bewuste en nauwe samenwerking met een ander, waarbij minder van belang is wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. Van grondslagverlating is – kort gezegd – sprake als iets anders dan is tenlastegelegd wordt bewezen verklaard. Door het hof zijn geen uitvoeringshandelingen toegevoegd. Het hof heeft slechts inzichtelijk gemaakt welke uitvoeringshandelingen door de mededaders zijn verricht (welke gedragingen zien op het wederrechtelijk van de vrijheid beroven van het slachtoffer) en welke uitvoeringshandeling door de verdachte, tezamen met de mededaders, is verricht. Deze gedraging ziet op het wederrechtelijk van de vrijheid beroofd houden van het slachtoffer, zoals ook (in het kwalificatieve deel) bewezen is verklaard. Van grondslagverlating, dan wel innerlijke tegenstrijdigheid van de bewezenverklaring, is derhalve geen sprake.

18.Het tweede middelfaalt.

19. Het
derde middelklaagt dat het hof het beroep op psychische overmacht ten onrechte, althans onvoldoende en/of onbegrijpelijk gemotiveerd, heeft verworpen.
20. Het hof heeft – voor zover voor de beoordeling van het middel van belang – het volgende overwogen:

Strafbaarheid van de verdachte
De raadsman van de verdachte heeft - overeenkomstig de door hem overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitnota - betoogd dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu hem een beroep op psychische overmacht toekomt. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de verdachte op 1 en 2 december 2011 zodanig door de medeverdachten is bedreigd en geterroriseerd dat hij in doodsangst verkeerde. De bedreigingen waren dusdanig en zo reëel van aard dat hij niet heeft durven vluchten uit de woning aan de [a-straat 1] noch alarm heeft durven slaan.
Het hof overweegt als volgt,
Van psychische overmacht kan worden gesproken in de gevallen waarin de verdachte een van buitenkomende drang heeft ervaren, waaraan hij redelijkerwijs geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden. Er moet sprake zijn van een gedraging die is verricht in een ongewone psychische toestand. Een extreme en acute vorm van stresssituatie, veroorzaakt door bijvoorbeeld doodsangst, kan zo'n toestand opleveren.
Bij de beoordeling van de vraag of voor de verdachte sprake is geweest van een ongewone psychische toestand, gaat het hof - naast van de feiten en omstandigheden die reeds zijn vastgesteld in het kader van de nadere bewijsoverweging - uit van het navolgende.
De verdachte is in de avond van 1 december 2011 door één van de medeverdachten gebeld met de mededeling dat hij naar de [a-straat 1] moest komen, tijdens welk telefoongesprek hij is bedreigd. [betrokkene 5] en [medeverdachte 1] hebben de verdachte vervolgens opgehaald en naar de [a-straat 1] gebracht. Daar aangekomen zag de verdachte dat [slachtoffer] was geboeid en vastgebonden.
[slachtoffer] zag er verschrikkelijk uit. Hij miste een oor en zijn ogen zaten dicht. Hij bewoog niet, zei niets en ademde zwaar. In de woning heeft [medeverdachte 2] de verdachte de opdracht gegeven om op [slachtoffer] te passen en er voor zorgen dat [betrokkene 1] hem niet verder zou mishandelen. De verdachte is door de medeverdachten samen met [slachtoffer] en [betrokkene 1] in de woning achtergelaten. Gedurende de nacht hebben [betrokkene 1] en de verdachte [slachtoffer] op zijn zij gelegd, omdat deze zwaarder begon te ademen. Verder is [betrokkene 1] in de loop van de nacht of begin van de ochtend uit de woning vertrokken en is de verdachte daar alleen met [slachtoffer] geweest tot aan het moment dat de medeverdachten de volgende dag terug waren bij de woning, waarna door hen werd vermoed dat [slachtoffer] was overleden.
Uit de verklaring van [betrokkene 2] volgt dat de verdachte niet vrijwillig in de woning aan de [a-straat 1] was. De verdachte is als jongste en zwakste van de groep geterroriseerd, omdat niemand anders bij [slachtoffer] in de woning wilde blijven. Als de verdachte "nee” zou hebben gezegd, dan zou hij klappen hebben gekregen. [betrokkene 5] heeft verder verklaard dat de verdachte moest huilen toen hij in de woning was. Hij was in shocktoestand en wilde daar niet zijn. Ook heeft de verdachte [betrokkene 5] die nacht tot vervelends toe gebeld, omdat hij niet in de woning wilde blijven.
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg van 7 november 2012 verklaard dat hij niet wist waarom hij op 1 december 2011 naar de woning aan de [a-straat 1] moest komen. Nadat hij had gezien hoe verschrikkelijk [slachtoffer] eruit zag, raakte hij gestrest. De verdachte werd verteld dat hij de woning niet mocht verlaten en op [slachtoffer] moest passen en ervoor moest zorgen dat [betrokkene 1] [slachtoffer] niets zou aandoen. De verdachte zegt zowel verbaal als met een vuurwapen te zijn bedreigd door de personen die hem met [betrokkene 1] en [slachtoffer] in de woning hebben achtergelaten. Gedurende de nacht heeft de verdachte diverse personen gebeld omdat hij weg wilde uit de woning. Verder heeft de verdachte verklaard dat op 2 december 2011 hij in de woning van [medeverdachte 2] door een persoon is bedreigd. Hierbij is hij in zijn hand gesneden en tegen hem gezegd dat hij niets mocht zeggen over wat was voorgevallen. Ook heeft deze persoon tegen hem gezegd dat hij wist waar de verdachte en diens familie woonde.
Op grond van het vorenstaande acht het hof het aannemelijk dat de verdachte zich aanvankelijk in een situatie bevond, die (een zekere mate van) angst en stress bij hem teweeg heeft gebracht, aan welke angst en stress hij geen weerstand kon of redelijkerwijs hoefde te bieden. De verdachte, waarvan niet kan worden vastgesteld dat hij voor zijn komst naar de woning aan [a-straat 1] wist dat [slachtoffer] daar werd vastgehouden of wat hij daar moest gaan doen, werd immers geconfronteerd met de zwaar mishandelde [slachtoffer] en vervolgens (mogelijk met een vuurwapen) bedreigd door een (aantal van de) medeverdachte(n).
Naar het oordeel van het hof veranderde deze situatie echter vanaf het moment dat de verdachte alleen met [slachtoffer] in de woning was. De eerder geuite bedreigingen waren vanaf dat moment immers niet meer acuut en reëel. Voor zover de raadsman zijn verweer ziet op deze situatie, gaat het hof daaraan voorbij. De verdachte had vanaf dat moment weerstand kunnen en moeten bieden aan de bij hem ontstane angst en stress. Door na het vertrek van [betrokkene 1] toch in de woning te blijven in plaats van te vertrekken en de hulpdiensten in te schakelen, heeft de verdachte er kennelijk voor gekozen om uitvoering te geven aan de opdracht die hij van de medeverdachten heeft gekregen.
Ten aanzien van bedreigingen die tegen de verdachte zijn geuit toen hij met de medeverdachten in de woning aan de [c-straat 1] was, overweegt het hof dat deze hebben plaatsgevonden na de vrijheidsberoving en als zodanig geen invloed kunnen hebben gehad op het eerder genomen wilsbesluit van de verdachte om in de woning aan de [a-straat 1] te blijven en niet de hulpdiensten in te schakelen.
Voor zover het verweer ertoe strekt te betogen dat de verdachte ook een bevrijdend beroep op psychische overmacht toekomt, voor zover het betreft het niet inschakelen van de medeverdachten, volgt het hof de raadsman niet. Immers, het was de verdachte duidelijk dat het de bedoeling was dat [slachtoffer] niet verder zou worden toegetakeld en in leven moest blijven; de verdachte zijn aanwezigheid in de woning en 'oppasdienst' gedurende de nacht moest dat waarborgen. Bij die stand van zaken is het de verdachte te verwijten dat hij zelfs zijn medeverdachten niet heeft ingeschakeld of gealarmeerd op het moment dat het hem duidelijk moet zijn geweest dat de fysieke gesteldheid van [slachtoffer] verslechterde.
Door zelfs dat na te laten, wordt naar oordeel van het hof duidelijk dat de verdachte niet werd weerhouden door stress of angst; zijn opdracht van degenen die hem hadden bedreigd, hield nu juist in dat [slachtoffer] in leven moest blijven.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman.”
21. De klacht richt zich in de kern tegen het oordeel van het hof dat de situatie van angst en stress waarin de verdachte zich aanvankelijk bevond en waaraan hij geen weerstand kon of hoefde te bieden, veranderde vanaf het moment dat de verdachte alleen met het slachtoffer in de woning achterbleef. Volgens de steller van het middel waren de daarvoor geuite bedreigingen nog altijd acuut en reëel totdat hij de aan hem gegeven opdracht had voldaan, zodat zijn handelen daardoor bepaald werd.
22. Van psychische overmacht is sprake bij een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kan en ook niet behoeft te bieden. [4] Daarbij komt het aan op hetgeen van de normale burger mag worden verwacht. Heldenmoed wordt niet gevergd. [5] De Hullu merkt daarover op dat ‘zeer prangende omstandigheden’ zijn vereist en dat naarmate de noodsituatie zelf ten tijde van de delictsgedraging minder acuut is, het beroep minder kansrijk wordt. [6]
23. Aan de benadering van het hof ligt naar ik begrijp de gedachte ten grondslag dat een aanvankelijk acute en concrete van buiten komende drang na enige tijd zo kan verminderen dat er geen sprake meer is van een situatie van overmacht. Dat lijkt mij een juist uitgangspunt van het hof. In het bijzonder bij voortdurende delicten die een zeker tijdsbeslag hebben, zou een andere benadering tot onaanvaardbare resultaten leiden. Van de wetsovertreder die door overmacht gedrongen een feit pleegt, mag worden verwacht dat hij zodra mogelijk zijn strafbaar gedrag staakt, althans alles in het werk stelt om (verdere) onwenselijke gevolgen te voorkomen. Voor zover in de toelichting op het middel ligt besloten dat een knip – die term gebruikt de steller van het middel - tussen acute drang en na enige tijd niet meer acute drang niet bij het overmachtconcept van art. 40 Sr past, volg ik dat niet. Van een onjuiste rechtsopvatting getuigt het oordeel van het hof hiermee dus niet.
24. Het hof heeft geoordeeld dat er aanvankelijk sprake is geweest van overmacht en uiteraard betwist de steller van het middel dat niet. Ook de feitelijke vaststelling van het hof dat verdachte op enigerlei moment alleen met het slachtoffer in de woning is geweest wordt niet betwist. Door te overwegen dat verdachte alleen met het slachtoffer in de woning was, heeft het hof kennelijk en niet onbegrijpelijk tot uitdrukking gebracht dat op dat moment er geen personen meer in zijn aanwezigheid waren die acute drang bij hem veroorzaakten. Hoe dan ook is er dus sprake van een wijziging van de omstandigheden of in woorden van de steller van het middel een ‘knip’.
25. Als ik het goed begrijp is de steller van het middel van oordeel dat de aan het vertrek van de mededaders voorafgaande bedreigingen van zodanig gewicht waren dat deze daardoor ook op het moment dat verdachte alleen met het slachtoffer in de woning was nog onverkort concreet en acuut waren. Dat in cassatie ingenomen standpunt hangt echter in de lucht, niet alleen omdat het in feitelijke aanleg niet met zoveel woorden is ingenomen, maar ook omdat dat standpunt op gespannen voet staat met het minder acute karakter van de drang door de afwezigheid van de mededaders. Voor een beoordeling van factoren van in hoofdzaak feitelijke aard is in cassatie geen ruimte. Het is niet onbegrijpelijk dat het hof aan de voorafgaande bedreigingen vanaf het moment dat verdachte alleen in de woning was een minder acuut karakter heeft toegekend zodat van overmacht geen sprake meer was. Waar het aanvankelijk heldenmoed zou vergen om weerstand te bieden aan de drang van de mededaders, hetgeen niet van een ieder verwacht kan worden, is voor weerstand aan drang bij afwezigheid van de mededaders immers geen heldenmoed meer nodig.
26. Bovendien wijs ik erop dat de overweging van het hof niet op zich zelf staat maar gelezen moet worden in de context van het geval. Daarbij neem ik in aanmerking dat de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit een rol spelen. Hoe ernstiger het feit, hoe zwaarder de toets of sprake is van een verontschuldigbare psychische overmacht. [7] Daarbij werd door de verslechterde toestand van het slachtoffer, het belang tot ingrijpen groter, terwijl de acute drang waaronder de verdachte handelde verminderde.

27.Het derde middelfaalt.

28. De voorgestelde middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
29. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1316, NJ 2016/411, HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390, HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:716.
2.NLR, aantek 5 bij art. 282 Sr (bijgewerkt tot 2 april 2013).
3.Vgl. HR 11 januari 2000, ECLI:NL:HR:2000:ZD1700, NJ 2000/228, HR 26 september 2006, ECLI:NL:PHR:2006:AX9405 en HR 17 januari 2017, ECLI:NL:HR:2017:42.
4.HR 30 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR2067, NJ 2005/94.
5.C. Bronkhorst, Overmacht in het strafrecht, Dekker & Van de Vegt, Utrecht 1952, p. 290-291, NLR aantek 2 bij art. 40 Sr (bijgewerkt tot 2 april 2013) en J. de Hullu, Materieel strafrecht, Wolters Kluwer, Deventer 2015, p. 303.
6.J. de Hullu, Materieel strafrecht, Wolters Kluwer, Deventer 2015, p. 302-303.
7.HR 6 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP9394, NJ 2013/12.