ECLI:NL:HR:2018:1218

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 juli 2018
Publicatiedatum
12 juli 2018
Zaaknummer
18/00254
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Prejudiciële beslissing
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Prejudiciële vragen over doorbetaling van loon na ontslag op staande voet in arbeidsrecht

In deze prejudiciële beslissing van de Hoge Raad, gedateerd 13 juli 2018, worden vragen behandeld die voortkomen uit een arbeidsrechtelijke kwestie met betrekking tot de doorbetaling van loon na een ontslag op staande voet. De zaak betreft de Amsterdam Meat Company AMECO B.V. als appellante en een verweerder die in de procedure betrokken is. De Hoge Raad verwijst naar eerdere beschikkingen van de kantonrechter en het gerechtshof Amsterdam, waarin de dringende reden voor ontslag op staande voet door het hof werd aangenomen, in tegenstelling tot de kantonrechter. De prejudiciële vragen die aan de Hoge Raad zijn gesteld, betreffen de verplichting van de werkgever om loon door te betalen na een ontslag op staande voet, de toepassing van relevante artikelen uit het Burgerlijk Wetboek, en de mogelijkheid van loonmatiging.

De Advocaat-Generaal De Bock heeft geadviseerd om de vragen niet in behandeling te nemen, gezien de aanhangige cassatiezaak met nummer 17/04244, waarin dezelfde onderwerpen aan de orde komen. De Hoge Raad heeft vervolgens besloten om de prejudiciële vragen niet te beantwoorden, omdat de uitspraak in de zaak 17/04244, ECLI:NL:HR:2018:1209, voldoende duidelijkheid biedt over de behandelde kwesties. De beslissing is genomen door de vice-president en een aantal raadsheren, en is openbaar uitgesproken door raadsheer T.H. Tanja-van den Broek.

Uitspraak

13 juli 2018
Eerste Kamer
18/00254
EE
Hoge Raad der Nederlanden
Prejudiciële beslissing
in de zaak van:
AMSTERDAM MEAT COMPANY AMECO B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
APPELLANTE in principaal appel, tevens verweerster in incidenteel appel,
t e g e n
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in principaal appel, tevens appellant in incidenteel appel.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de beschikking in de zaken 5082902 EA VERZ 16-552 en 5082998 EA VERZ 16-553 van de kantonrechter te Amsterdam van 12 juli 2016;
b. de beschikkingen in de zaak 200.200.989/01 van het gerechtshof Amsterdam van 16 januari 2018, 30 januari 2018 en 17 april 2018.
De beschikkingen van het hof zijn aan deze beslissing gehecht.

2.De prejudiciële procedure

Bij de genoemde beschikkingen heeft het hof op de voet van art. 392 Rv de volgende prejudiciële vragen aan de Hoge Raad gesteld:
“1. Dient na een ontslag op staande voet vanwege een door het hof in tegenstelling tot de kantonrechter aangenomen dringende reden aan de kant van de werknemer, de werkgever het loon in beginsel integraal door te betalen vanaf datum ontslag?
2. Dient voor de beoordeling van die verplichting van de werkgever getoetst te worden aan het bepaalde in artikel 7:627 en 7:628 BW en welke betekenis komt daarbij toe aan het door het hof geoordeelde bestaan van een dringende reden?
3. Dient voor de beoordeling nog een onderscheid te worden gemaakt tussen de periode tot aan de datum van de uitspraak van de kantonrechter en de periode nadien tot aan de beëindiging van de arbeidsovereenkomst door het hof?
4. Kan of dient de omstandigheid dat het hof het bestaan van een dringende reden heeft aangenomen nog van invloed (te) zijn op de eventuele loonmatiging als bedoeld in artikel 7:680a BW?
5. Biedt de omstandigheid dat het hof het bestaan van een dringende reden heeft aangenomen nog een basis om met toepassing van art. 6:248 lid 2 BW de gehele loonvordering af te wijzen?”
De Advocaat-Generaal De Bock heeft geadviseerd de prejudiciële vragen niet in behandeling te nemen gelet op de in cassatie aanhangige zaak met nummer 17/04244, waarin alle onderwerpen die in de vragen aan de orde worden gesteld ook ter beoordeling voorliggen.
De Hoge Raad heeft bij brief van 1 juni 2018 aan het hof en aan partijen medegedeeld dat de beslissing of de zaak in behandeling wordt genomen, zal worden aangehouden in afwachting van de uitspraak in de zaak 17/04244.

3. Beoordeling of de vragen zich lenen voor beantwoording bij wijze van prejudiciële beslissing

Vandaag doet de Hoge Raad uitspraak in de zaak met nummer 17/04244, ECLI:NL:HR:2018:1209. Gelet op de inhoud van die uitspraak is het in behandeling nemen van de prejudiciële vragen niet meer nodig.

4.Beslissing

De Hoge Raad ziet af van beantwoording van de prejudiciële vragen.
Deze beslissing is gegeven door de vice-president C.A. Streefkerk als voorzitter en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp, G. Snijders, T.H. Tanja-van den Broek en H.M. Wattendorff, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer T.H. Tanja-van den Broek op
13 juli 2018.