ECLI:NL:HR:2018:1947

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 oktober 2018
Publicatiedatum
16 oktober 2018
Zaaknummer
17/00747
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over afwijzing vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na ontslag van rechtsvervolging

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 oktober 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure ingesteld door het Openbaar Ministerie tegen een beslissing van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het hof had op 25 januari 2017 een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen, omdat de betrokkene was ontslagen van alle rechtsvervolging met betrekking tot het zich ontdoen van afvalstoffen. De Hoge Raad oordeelt dat de afwijzing van de ontnemingsvordering ontoereikend is gemotiveerd, aangezien de betrokkene geen strafbaar feit heeft begaan en derhalve ook geen wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten. De Hoge Raad heeft eerder een arrest van het hof vernietigd, waardoor de grondslag voor de beslissing in deze zaak is komen te vervallen. De Hoge Raad benadrukt dat de behandeling van het cassatiemiddel van het Openbaar Ministerie verschilt van die van de betrokkene, omdat de positie van het OM anders is. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling.

Uitspraak

16 oktober 2018
Strafkamer
nr. S 17/00747 P
NA/CB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 25 januari 2017, nummer 21/002346-16, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[betrokkene], gevestigd te [plaats].

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door het Openbaar Ministerie. Het heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De raadsman van de betrokkene, M.E. van der Werf, advocaat te Amsterdam, heeft het beroep tegengesproken.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt blijkens de toelichting dat "de beslissing tot afwijzing van de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten onrechte, althans niet op goede gronden, [is] afgewezen".
2.2.
Het Hof heeft de beslissing tot afwijzing van de ontnemingsvordering als volgt gemotiveerd:
"De vordering ziet op het voordeel dat uit het onder 2 tenlastegelegde feit in de strafzaak zou zijn voortgevloeid. De veroordeelde is bij arrest van dit hof van 25 januari 2017 (...) echter ontslagen van alle rechtsvervolging ter zake van het zich ontdoen van afvalstoffen, zoals onder 2 in die zaak is tenlastegelegd. Het hof overweegt daartoe dat veroordeelde een beroep op een vrijstelling toekomt, nu zij de in de tenlastelegging genoemde afvalstoffen als bouwstof in een werk heeft toegepast. Het hof verwijst verder naar de motivering van dat arrest. Nu veroordeelde daarmee geen strafbaar feit heeft begaan, kan ook niet worden vastgesteld dat zij wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten.
De vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel - die op voornoemd feit betrekking heeft - moet daarom worden afgewezen."
2.3.
Het middel is klaarblijkelijk voorgesteld onder de voorwaarde dat de Hoge Raad het in 's Hofs overwegingen bedoelde arrest van het Hof in de hoofdzaak op het daartegen ingestelde beroep in cassatie zal vernietigen. Nu de Hoge Raad bij arrest van 3 juli 2018, zaaknummer 17/00561, ECLI:NL:HR:2018:1086, dat arrest heeft vernietigd, is genoemde voorwaarde vervuld.
2.4.
De Hoge Raad heeft het arrest in de hoofdzaak vernietigd op de grond dat het ontslag van alle rechtsvervolging ter zake van het onder 2 tenlastegelegde feit ontoereikend is gemotiveerd. Dat brengt met zich dat aan de beslissing in de onderhavige zaak de grondslag is komen te ontvallen
(vgl. HR 9 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX4536).
2.5.
Het middel treft doel.
2.6.
Daarbij verdient nog opmerking dat deze behandeling van het (al dan niet voorwaardelijk ingestelde) middel van het Openbaar Ministerie afwijkt van de wijze waarop een dergelijk middel van een betrokkene wordt beoordeeld. Wanneer een cassatiemiddel van een betrokkene immers uitsluitend is gericht tegen de beslissing in de samenhangende strafzaak, wordt een dergelijk middel onbesproken gelaten (vgl. bijvoorbeeld HR 23 september 2008, ECLI:NL:HR:2008:BF0171).
Die verschillende behandeling vindt zijn rechtvaardiging hierin dat de positie van het Openbaar Ministerie in deze afwijkt van die van een betrokkene. Ten aanzien van een betrokkene geldt immers dat ingevolge het vierde lid van art. 557 Sv een uitspraak op een vordering van het openbaar ministerie, als bedoeld in art. 36e Sr, eerst kan worden tenuitvoergelegd nadat en voor zover de veroordeling, als bedoeld in art. 36e, eerste lid, Sr, in kracht van gewijsde is gegaan, terwijl ingevolge art. 511i Sv een uitspraak op een vordering van het openbaar ministerie als bedoeld in art. 36e Sr van rechtswege vervalt doordat en voor zover de uitspraak als gevolg waarvan de veroordeling van de verdachte, als bedoeld in art. 36e, eerste lid, Sr, achterwege blijft, in kracht van gewijsde gaat (vgl. HR 14 april 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1016, NJ 1999/75). Bovendien kan een betrokkene een beroep doen op vermindering of kwijtschelding van het in de ontnemingsmaatregel vastgestelde bedrag op de voet van art. 577b, tweede lid, Sv. De wet voorziet niet in min of meer spiegelbeeldige voorzieningen voor het openbaar ministerie.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend, A.L.J. van Strien, M.J. Borgers en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
16 oktober 2018.