Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
4.Slotsom
5.Beslissing
13 februari 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam, waarbij de verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, waarvan 165 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren. De Hoge Raad constateert dat er een discrepantie bestaat tussen de strafoplegging en de strafmotivering van het Hof. Het Hof had blijkens zijn motivering bedoeld een gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke gedeelte gelijk zou zijn aan de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De Hoge Raad leest de bestreden uitspraak met verbetering van deze misslag en past de straf aan naar 261 dagen, waarvan 177 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, en handhaaft de taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.
Daarnaast wordt in de uitspraak opgemerkt dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM is overschreden, omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden. Dit leidt tot een vermindering van de gevangenisstraf. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de door het Hof bepaalde straffen, en verwerpt het beroep voor het overige. De uitspraak is gedaan op 13 februari 2018 door de Hoge Raad der Nederlanden, met als voorzitter vice-president J. de Hullu en de raadsheren M.J. Borgers en M.T. Boerlage.