ECLI:NL:HR:2018:196

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 februari 2018
Publicatiedatum
13 februari 2018
Zaaknummer
15/04391
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Discrepantie tussen strafoplegging en strafmotivering in cassatie

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam, waarbij de verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, waarvan 165 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren. De Hoge Raad constateert dat er een discrepantie bestaat tussen de strafoplegging en de strafmotivering van het Hof. Het Hof had blijkens zijn motivering bedoeld een gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke gedeelte gelijk zou zijn aan de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De Hoge Raad leest de bestreden uitspraak met verbetering van deze misslag en past de straf aan naar 261 dagen, waarvan 177 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, en handhaaft de taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.

Daarnaast wordt in de uitspraak opgemerkt dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM is overschreden, omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden. Dit leidt tot een vermindering van de gevangenisstraf. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de door het Hof bepaalde straffen, en verwerpt het beroep voor het overige. De uitspraak is gedaan op 13 februari 2018 door de Hoge Raad der Nederlanden, met als voorzitter vice-president J. de Hullu en de raadsheren M.J. Borgers en M.T. Boerlage.

Uitspraak

13 februari 2018
Strafkamer
nr. S 15/04391
IV/LBS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 17 augustus 2015, nummer 23/002387-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft P. Scholte, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel klaagt dat de strafoplegging onbegrijpelijk is nu het Hof, anders dan tot uitdrukking komt in de strafmotivering, een gevangenisstraf heeft opgelegd waarvan het onvoorwaardelijke deel uitstijgt boven de in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd.
2.2.
Het Hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, waarvan 165 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr en een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis. De strafmotivering houdt onder meer het volgende in:
"Hoewel het hof met de advocaten-generaal van oordeel is dat sprake is van ernstige strafbare feiten waarop in beginsel alleen met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf kan worden gereageerd, zal het hof daarvan in het onderhavige geval afwijken. (...)
Het hof acht het gelet op al deze omstandigheden niet opportuun dat de verdachte, die ruim drie maanden in voorarrest heeft doorgebracht, opnieuw in detentie wordt genomen. Wel zal het hof, teneinde hem ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te begaan, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf aan de verdachte opleggen. Daarnaast zal het hof de verdachte veroordelen tot het verrichten van een werkstraf van na te noemen duur. De ernst van de feiten noopt hiertoe."
2.3.
De zich in het dossier bevindende stukken houden in dat de verdachte in de onderhavige zaak op 22 november 2011 in verzekering is gesteld, en dat het Gerechtshof Amsterdam de voorlopige hechtenis bij beschikking van 22 februari 2012 met ingang van 23 februari 2012 heeft geschorst. Het geschorste bevel voorlopige hechtenis is door de Rechtbank Amsterdam ter terechtzitting van 6 maart 2012 opgeheven. In aanmerking genomen dat het dossier geen aanwijzingen bevat dat de voorlopige hechtenis op enig ander moment gelegen tussen 22 november 2011 en 23 februari 2012 geschorst is geweest, dan wel de schorsing van de voorlopige hechtenis tussen 23 februari 2012 en 6 maart 2012 is opgeheven, dient ervan te worden uitgegaan dat de verdachte 93 dagen uit hoofde van de onderhavige zaak gedetineerd is geweest.
2.4.
In aanmerking genomen dat het Hof blijkens de hiervoor weergegeven overweging onmiskenbaar heeft bedoeld een gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke gedeelte gelijk zou zijn aan de in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd, berust de onder 2.2 vermelde straf op een kennelijke misslag. De Hoge Raad leest de bestreden uitspraak met verbetering van deze misslag, te weten dat aan de verdachte een gevangenisstraf is opgelegd van 9 maanden, waarvan 177 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis. Aan het middel komt daardoor de feitelijke grondslag te ontvallen.
2.5.
Opmerking verdient nog dat een kennelijke misslag als de onderhavige zich bij uitstek leent voor herstel door het Hof zelf. Het gaat immers om een onmiddellijk kenbare fout die zich voor eenvoudig herstel leent door de rechter(s) die op de zaak heeft (hebben) gezeten overeenkomstig hetgeen de Hoge Raad heeft beslist in zijn arresten van 6 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BJ7243, NJ 2012/248, en 12 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1478, NJ 2012/490. Deze wijze van herstel verdient de voorkeur, omdat daardoor ondubbelzinnig - en op kortere termijn - duidelijkheid komt te bestaan omtrent de voor tenuitvoerlegging vatbare beslissing.
3 Beoordeling van het tweede middel
3.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2.
Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de onder 2.4 vermelde gevangenisstraf.

4.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de door het Hof bepaalde straffen;
vermindert deze in die zin dat de gevangenisstraf 261 dagen, waarvan 177 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr, en de taakstraf 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, belopen;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
13 februari 2018.