In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 juni 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [eiser] tegen N.V. UNIVÉ ZORG en LANDELIJKE ASSOCIATIE VAN GERECHTSDEURWAARDERS B.V. Het geschil betreft de vraag of de appelgrens van artikel 332 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van toepassing is in het geval van een executiegeschil zoals bedoeld in artikel 438 lid 2 Rv. De Hoge Raad heeft de relevante feiten en eerdere uitspraken in de zaak in overweging genomen, waaronder een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Gelderland en eerdere arresten van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal was om het cassatieberoep te verwerpen. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten van [eiser] niet tot cassatie kunnen leiden, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en [eiser] veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van Univé c.s. op nihil zijn begroot.