Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
25 juni 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 juni 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 11 augustus 2017. De zaak betreft de verdachte, geboren in 1987, die in cassatie is gegaan tegen een eerdere veroordeling voor medeplegen van diefstal door middel van inklimming in een woonwagenkamp in Lisse, zoals omschreven in artikel 311.1 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte heeft zijn beroep ingesteld via zijn advocaat S.T. van Berge Henegouwen, die een middel van cassatie heeft voorgesteld. De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, wat de Hoge Raad heeft overgenomen. De Hoge Raad oordeelde dat het middel niet tot cassatie kan leiden, omdat het geen nadere motivering behoeft volgens artikel 81, eerste lid, van het Reglement op de Rechtspraak. Dit betekent dat er geen rechtsvragen zijn die in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling beantwoord moeten worden. De Hoge Raad heeft het beroep van de verdachte verworpen, waarmee de eerdere uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft.