ECLI:NL:HR:2019:1098

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 juli 2019
Publicatiedatum
4 juli 2019
Zaaknummer
17/04959
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over strafoplegging bij poging tot diefstal en belediging van een opsporingsambtenaar

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 juli 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte was veroordeeld voor poging tot diefstal van een leaseauto en belediging van een opsporingsambtenaar. Het Hof had de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 42 dagen en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 weken opgelegd. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof in strijd met artikel 57, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht had gehandeld door twee vrijheidsstraffen op te leggen in plaats van één. De Hoge Raad merkte op dat het Hof onmiskenbaar de intentie had om een deels onvoorwaardelijke en deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De Hoge Raad heeft de strafoplegging gecorrigeerd en verstaan dat de verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 weken, waarvan 3 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De Hoge Raad verwerpt het beroep en bevestigt de strafoplegging met de nodige aanpassingen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer17/04959
Datum9 juli 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 27 september 2017, nummer 20/002676-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957,
hierna: de verdachte.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft A.C.J. Lina, advocaat te Venlo, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak voor zover het de strafoplegging betreft, en tot oplegging aan de verdachte van een gevangenisstraf van negen weken, waarvan drie weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek als bedoeld in art. 27 lid 1 Sr.

2.Beoordeling van het middel

2.1
Het middel klaagt over de strafoplegging en voert daartoe aan dat het Hof in strijd met art. 57, eerste lid, Sr niet één vrijheidsstraf heeft opgelegd.
2.2
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“1. hij op 19 juli 2016 in de gemeente Venlo, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een leaseauto, Opel Corsa met [kenteken] toebehorende aan [A] , en voornoemde leaseauto onder zijn bereik te brengen door middel van een valse sleutel, door gebruik te maken van een autosleutel tot welk gebruik hij niet gerechtigd was, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. hij op 19 juli 2016 in de gemeente Venlo, opzettelijk een ambtenaar, [verbalisant] , hoofdagent van politie-eenheid Limburg, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: “teringzak” en “kankerlijer”.”
2.3.1
Het hof heeft de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld. De strafmotivering van het Hof luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“Naar het oordeel van het hof kan gelet op het voorgaande niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Voor wat betreft de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf is het hof van oordeel dat in de door de politierechter opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf voor de duur van 38 dagen met aftrek van voorarrest, de ernst van het bewezen verklaarde onvoldoende tot uitdrukking komt.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 42 dagen, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, alsmede een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden. Al hetgeen door de verdediging over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte naar voren is gebracht, legt tegenover de ernst van de feiten onvoldoende gewicht in de schaal om tot een ander oordeel te komen.
Met oplegging van voormelde voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.”
2.3.2
Het dictum van het arrest van het Hof luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“Het hof:
(...)
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 (tweeënveertig) dagen;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) weken;
bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
(...)”
2.4.1
In aanmerking genomen dat het bewezenverklaarde meer dan 1 misdrijf oplevert, heeft het Hof in strijd met art. 57, eerste lid, Sr in plaats van 1 vrijheidsstraf 2 vrijheidsstraffen opgelegd, namelijk een gevangenisstraf voor de duur van 42 dagen met aftrek op de voet van art. 27, eerste lid, Sr en een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Het middel klaagt daarover terecht.
2.4.2
Het Hof heeft evenwel onmiskenbaar beoogd een deels onvoorwaardelijke en deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, waarvan het onvoorwaardelijke deel 42 dagen, dus 6 weken, beloopt en het voorwaardelijke deel 3 weken met aftrek als bedoeld in art. 27, eerste lid, Sr. De Hoge Raad zal verstaan dat de verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 weken, waarvan 3 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en aftrek als bedoeld in art. 27, eerste lid, Sr.
2.5
Opmerking verdient het volgende. Een onmiddellijk kenbare fout als hier aan de orde leent zich voor eenvoudig herstel door de rechter(s) die op de zaak heeft/hebben gezeten overeenkomstig hetgeen de Hoge Raad heeft beslist in zijn arresten van 6 juli 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BJ7243) en 12 juni 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BW1478). Deze wijze van herstel verdient de voorkeur, omdat daardoor ondubbelzinnig en op kortere termijn duidelijkheid komt te bestaan omtrent de voor tenuitvoerlegging vatbare strafoplegging.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- verstaat dat de verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen weken, waarvan drie weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met aftrek overeenkomstig het bepaalde in art. 27, eerste lid, Sr;
- verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
9 juli 2019.