Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
9 juli 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 juli 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1974, had beroep in cassatie ingesteld tegen een eerdere uitspraak van het hof, waarin hij was veroordeeld voor opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift en witwassen. De zaak betreft onder andere de beoordeling van een zogenaamd 'verzamelproces-verbaal' en de afwijzing van getuigenverzoeken. De verdediging voerde aan dat er sprake was van onrechtmatige start van het onderzoek en dat bewijsuitsluiting op zijn plaats was. De plaatsvervangend Advocaat-Generaal D.J.M.W. Paridaens concludeerde tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad oordeelde dat de middelen van cassatie niet tot cassatie konden leiden, en dat nadere motivering niet nodig was, aangezien de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep, waarmee de eerdere uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft.