Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
1 oktober 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 oktober 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 14 december 2017. De verdachte, geboren in 1952, was aangeklaagd voor verschillende strafbare feiten, waaronder uitkeringsfraude, witwassen, en het voorhanden hebben van wapens en munitie. De verdediging stelde dat er sprake was van strijd met het ne bis in idem-beginsel, maar de Hoge Raad oordeelde dat dit niet het geval was. De middelen van cassatie, ingediend door de advocaat van de verdachte, I.T.H.L. van de Bergh, werden verworpen. De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee had geconcludeerd tot verwerping van het beroep, en de Hoge Raad volgde deze conclusie. De uitspraak benadrukt dat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De zaak heeft samenhang met andere zaken, genummerd 17/06146, 17/06147, 18/00360 en 18/01145.