Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
4 oktober 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 oktober 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de beëindiging van partneralimentatie. De verzoeker, de man, had cassatie ingesteld tegen een eerdere uitspraak van het gerechtshof. De advocaat van de man, mr. R.K. van der Brugge, voerde aan dat de alimentatie niet beëindigd had moeten worden, omdat de vrouw nog steeds recht had op deze financiële ondersteuning. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaten mr. S. Kousedghi en thans mr. H.J.W. Alt, stelde echter dat zij samenleefde met een ander als waren zij gehuwd, wat volgens de wet een grond vormt voor beëindiging van de alimentatieplicht. De Hoge Raad verwijst naar zijn eerdere beschikking in het incident van 8 maart 2019 en naar de conclusie van de Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers, die had geadviseerd het cassatieberoep te verwerpen. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de man niet tot cassatie konden leiden, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep, waarmee de eerdere uitspraak van het gerechtshof in stand blijft.