Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
26 november 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, dat op 20 november 2017 werd gewezen. De verdachte, geboren in 1994, was aangeklaagd voor verschillende strafbare feiten, waaronder gekwalificeerde diefstal, mishandeling, bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, en overtreding van de Wegenverkeerswet 1994. De Hoge Raad heeft op 26 november 2019 uitspraak gedaan in deze zaak, onder nummer 18/01652.
De verdachte heeft middelen van cassatie ingediend via zijn advocaat I.A. Groenendijk. De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit werd onderbouwd met de overweging dat de middelen geen nadere motivering behoeven, aangezien ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft. Dit arrest is openbaar uitgesproken en is een belangrijke uitspraak in het kader van de strafrechtelijke beoordeling van de betrokken feiten.