Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
10 december 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een cassatieberoep dat is ingesteld door de klager, die in verband met een beslag op zijn auto, verdacht werd van het omkatten van een gestolen voertuig. De Hoge Raad heeft op 10 december 2019 uitspraak gedaan in deze zaak, met zaaknummer 18/04996. De klager had een klaagschrift ingediend op basis van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De rechtbank Oost-Brabant had eerder op 1 mei 2018 een beschikking gegeven, maar de klager was van mening dat hij recht had op cassatie. De advocaat van de klager, P.C. Saris, heeft een middel van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal, G. Knigge, heeft echter geconcludeerd tot de niet-ontvankelijkverklaring van de klager in het ingestelde beroep. De Hoge Raad heeft de argumenten van de Advocaat-Generaal gevolgd en geoordeeld dat de klager geen belang meer had bij zijn cassatieberoep, omdat de rechtbank inmiddels onherroepelijk had beslist op een afzonderlijke vordering van de Officier van Justitie tot onttrekking aan verkeer van de inbeslaggenomen auto. Dit betekent dat de beslissing van de rechtbank niet ongedaan kon worden gemaakt door de beslissing op het klaagschrift van de klager. De Hoge Raad heeft daarom de klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep.