Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
12 februari 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 februari 2019 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in Turkije in 1963, was betrokken bij een zaak van medeplegen van moord en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De feiten van de zaak betroffen een liquidatie waarbij de verdachte en een vriend van zijn dochter betrokken waren. De verdachte had het slachtoffer meermalen door het hoofd geschoten met een vuurwapen, met als motief het herstellen van de familie-eer, wat werd gekwalificeerd als eerwraak. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die door de verdachte naar voren waren gebracht geen behandeling in cassatie rechtvaardigden. De plaatsvervangend Advocaat-Generaal D.J.M.W. Paridaens had geconcludeerd dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard moest worden op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad volgde dit advies en verklaarde het beroep niet-ontvankelijk, omdat de verdachte klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep en de klachten niet tot cassatie konden leiden. Het arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting.