Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
2 april 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, waarbij de verdachte was veroordeeld voor het rijden terwijl hij wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard, in strijd met artikel 9.2 van de Wegenverkeerswet 1994. De Hoge Raad heeft op 2 april 2019 uitspraak gedaan in deze zaak, met zaaknummer 18/00848. De verdachte had zijn rijbewijs ongeldig verklaard gekregen, maar er was onduidelijkheid over de vraag of er na deze ongeldigverklaring een ander rijbewijs aan hem was afgegeven. De plaatsvervangend Advocaat-Generaal D.J.M.W. Paridaens concludeerde tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof, zodat deze opnieuw kon worden berecht. De Hoge Raad oordeelde dat het middel slaagde op de gronden die in de conclusie van de Advocaat-Generaal waren vermeld. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch voor herbehandeling. Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in aanwezigheid van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg.