ECLI:NL:HR:2019:682

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 mei 2019
Publicatiedatum
8 mei 2019
Zaaknummer
17/05714
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over hoofdelijke aansprakelijkheid en vennootschapsbelasting in concernverband

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 mei 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de vennootschapsbelasting. De zaak betreft de vraag of het aanvaarden van hoofdelijke aansprakelijkheid voor schulden van andere concernvennootschappen zijn oorsprong vindt in de vennootschapsrechtelijke betrekkingen tussen de betrokken vennootschappen. De Staatssecretaris van Financiën had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, die op 26 oktober 2017 had geoordeeld over een aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2009. De Hoge Raad oordeelde dat de uitspraak van het Hof niet in stand kon blijven, en dat de bijzondere rechtsregel uit het paraplukredietarrest van toepassing was. Dit arrest stelt dat uitgaven die voortkomen uit de aanvaarding van aansprakelijkheid voor schulden van andere concernvennootschappen buiten aanmerking blijven, ongeacht of het concernverband op dat moment nog bestaat. De Hoge Raad bevestigde de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, die eerder had geoordeeld over de aanslag.

Uitspraak

10 mei 2019
Nr. 17/05714
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
de Staatssecretaris van Financiëntegen de uitspraak van het
Gerechtshof ’s‑Hertogenboschvan 26 oktober 2017, nr. 15/00468, op het hoger beroep van
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nr. AWB 14/2980) betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2009 opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting en de voor dat jaar gegeven beschikking bedoeld in artikel 20b, lid 1, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

De Staatssecretaris heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
De Staatssecretaris heeft een conclusie van repliek ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van dupliek ingediend.
De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 19 juni 2018 geconcludeerd tot het ongegrond verklaren van het beroep in cassatie (ECLI:NL:PHR:2018:738 met bijlage ECLI:NL:PHR:2018:739).

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel slaagt op de gronden die zijn vermeld in onderdeel 2 van het heden in de zaak met nummer 17/05713 uitgesproken arrest van de Hoge Raad, waarvan een geanonimiseerd afschrift aan dit arrest is gehecht.
2.2.
Gelet op hetgeen hiervoor in 2.1 is overwogen, kan de uitspraak van het Hof niet in stand blijven. Het middel voor het overige behoeft geen behandeling. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.
De overeenkomst voldoet ook aan het criterium dat is aangeduid in rechtsoverweging 2.4 onder (i) van het hiervoor in 2.1 vermelde arrest. Daarom dient de bijzondere rechtsregel uit het paraplukredietarrest in dit geval toepassing te vinden.
Voor het Hof heeft belanghebbende verder gesteld dat de overeenkomst, zo die onzakelijk zou zijn, alsnog zakelijk is geworden toen de aandelen in de dochtervennootschappen aan derden werden verkocht. Belanghebbende heeft hieraan toegevoegd dat op het moment van verkoop geen sprake zou zijn van negatieve banksaldi. Het Hof is aan de behandeling van die stelling niet toegekomen. Die stelling kan belanghebbende niet baten, omdat de bijzondere rechtsregel uit het paraplukredietarrest inhoudt dat buiten aanmerking blijven uitgaven die hun oorsprong vinden in de aanvaarding van aansprakelijkheid voor de aldaar bedoelde schulden van andere concernvennootschappen. Daarbij geldt niet de eis dat het concernverband met die vennootschappen nog bestaat op het moment waarop de uit de aansprakelijkheid voortvloeiende lasten tot uitdrukking komen. De uitspraak van de Rechtbank moet daarom worden bevestigd.

3.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, en
bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon, L.F. van Kalmthout, M.E. van Hilten en E.F. Faase, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 10 mei 2019.