Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Beoordeling van het tweede middel
14 mei 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 mei 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte was eerder door het Hof veroordeeld voor het wederrechtelijk verblijven in een gebouw waarvan het gebruik door de rechthebbende was beëindigd. De verdachte had een gedragsaanwijzing gekregen van het Openbaar Ministerie, die een locatieverbod inhield, en stelde dat het OM niet ontvankelijk was in de vervolging omdat deze gedragsaanwijzing betrekking had op hetzelfde feit. De Hoge Raad oordeelde dat de gedragsaanwijzing moet worden opgevat als een afzonderlijk onderdeel van de vervolging, en dat de enkele omstandigheid dat een gedragsaanwijzing is opgelegd, het recht van het OM tot strafvervolging niet uitsluit. De Hoge Raad verwees naar eerdere rechtspraak en concludeerde dat er geen sprake was van een onjuiste rechtsopvatting door het Hof. Het beroep van de verdachte werd verworpen, en de Hoge Raad bevestigde de veroordeling van het Hof.