Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
4 februari 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 februari 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de Rechtbank Midden-Nederland. Het beroep in cassatie is ingesteld door het openbaar ministerie naar aanleiding van een klaagschrift van de klaagster, die verzocht om teruggave van inbeslaggenomen gegevensdragers. De rechtbank had het beklag van de klaagster gegrond verklaard en de teruggave van de gegevensdragers gelast, maar dit was voorwaardelijk, afhankelijk van een beslissing van het openbaar ministerie op 28 juni 2019. De Hoge Raad oordeelt dat de rechtbank niet voldoende heeft gemotiveerd waarom het belang van de klaagster bij teruggave zwaarder weegt dan het belang van de strafvordering. De Hoge Raad benadrukt dat de wet geen mogelijkheid biedt voor een voorwaardelijke teruggave van inbeslaggenomen goederen. Indien het belang van de strafvordering zich verzet tegen teruggave, dient het klaagschrift ongegrond te worden verklaard. De Hoge Raad vernietigt de beschikking van de rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de teruggave van de dertien inbeslaggenomen voorwerpen en wijst de zaak terug naar de rechtbank voor herbehandeling. De beslissing van de Hoge Raad is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het duidelijk maakt dat voorwaardelijke beslissingen over teruggave niet zijn toegestaan en dat de rechter een duidelijke motivering moet geven voor zijn oordeel.