In deze zaak heeft eiser, wonende te [woonplaats], cassatie ingesteld tegen het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 20 november 2018. Eiser werd bijgestaan door advocaat J.H.M. van Swaaij, terwijl de verweerders, gezamenlijk aangeduid als [verweerders], werden vertegenwoordigd door advocaat H.J.W. Alt. De Hoge Raad heeft de klachten van eiser over het arrest van het hof beoordeeld. De kern van de zaak betreft de vraag of erfdienstbaarheid van overpad kan worden verkregen door verjaring, in het bijzonder op basis van artikel 3:105 BW in verbinding met artikel 3:306 BW. Tevens werd de vraag behandeld of de bezitsdaden van eiser voldoende waren om aan te tonen dat er sprake was van bezit in de zin van het Burgerlijk Wetboek. De conclusie van de Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot was dat het cassatieberoep moest worden verworpen. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten van eiser niet konden leiden tot vernietiging van het arrest van het hof. Dit oordeel werd niet verder gemotiveerd, omdat het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en eiser veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van verweerders zijn begroot op € 407,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen na de uitspraak zijn voldaan.