Het hof heeft het eindvonnis van de rechtbank vernietigd en voor recht verklaard dat de Ontvanger zijn vordering op [de man] mag verhalen op de goederen van de huwelijksgemeenschap van [de man] en [de vrouw], waaronder de onroerende zaken te Veenendaal.Het hof heeft daartoe onder meer het volgende overwogen.
Het hof verenigt zich met het oordeel van de rechtbank dat het Roemeense recht van toepassing is. (rov. 5.6)
De meest verstrekkende beroepsgrond van de Ontvanger houdt in dat de rechtbank ten onrechte zijn beroep op de openbare orde-exceptie van art. 10:6 BW niet heeft aanvaard. Bij aanvaarding van dat beroep wordt het Roemeense recht in zoverre opzij gezet dat naar Nederlands recht de gezamenlijke goederen van [de vrouw] en [de man] tot verhaal van de belastingschuld uitgewonnen kunnen worden. (rov. 5.7)
De toepassing van buitenlands recht in Nederland en de erkenning van in het buitenland tot stand gekomen rechtsfeiten of rechtsverhoudingen vinden hun grens in de Nederlandse openbare orde. Dit betekent dat aan de bereidheid om buitenlands recht toe te passen een einde komt waar het buitenlandse recht in strijd komt met fundamentele beginselen van de Nederlandse rechtsorde. Art. 10:6 BW beoogt geen gehele terzijdestelling van het buitenlandse recht, maar alleen terzijdestelling van die onderdelen daarvan die kennelijk onverenigbaar zijn met de openbare orde. (rov. 5.10)
Uitgangspunt is dat de grote verscheidenheid aan waarden en normen in de verschillende rechtsstelsels zoveel mogelijk dient te worden gerespecteerd. De openbare orde-exceptie mag dus slechts in uitzonderlijke gevallen worden ingezet tegen toepasselijk buitenlands recht. Dit ultimum remedium-karakter van de openbare orde wordt in art. 10:6 BW tot uitdrukking gebracht door de woorden ‘kennelijk onverenigbaar’. Het bijwoord ‘kennelijk’ is een waarschuwing dat een beroep op de openbare orde-exceptie niet lichtvaardig mag slagen. Dat leidt ertoe dat ook wanneer het als toepasselijk aangewezen buitenlandse rechtsstelsel in aanmerkelijke mate afwijkt van het eigen recht, dit nog niet voldoende grond is om een beroep op de openbare orde te doen slagen. De openbare orde-exceptie moet gereserveerd blijven voor sprekende gevallen waarin het buitenlandse recht op essentiële punten ingrijpend afwijkt van het Nederlandse recht. (rov. 5.11)
Van overschrijding van wat naar Nederlandse opvattingen voor een wetgever behoorlijk of geoorloofd is, of van het onaanvaardbaar zijn van de inhoud van het Roemeense recht is geen sprake. (rov. 5.13)
Toepassing van Roemeens recht dient in het onderhavige geval echter achterwege te blijven. Het enige (mogelijk) aanwezige vermogensbestanddeel in Roemenië vertegenwoordigt een onbekende waarde, waarvan gesteld wordt dat deze om en nabij € 50.000.-- zou bedragen. Het zou leiden tot een gevolg dat naar Nederlandse opvattingen niet mag worden geduld, als op grond van Roemeens huwelijksvermogensrecht de Ontvanger niet tot rechtstreeks verhaal en uitwinning van gemeenschappelijke goederen zou kunnen overgaan ten laste van binnenlands belastingplichtige(n) die om en nabij vijfentwintig jaar in Nederland woonachtig zijn, hun (stief)kinderen in Nederland (hebben) laten opgroeien en studeren, en (het overgrote deel van) hun zich in Nederland bevindende vermogensbestanddelen hebben verworven met arbeid, verricht in Nederland met (een) onderneming(en) die in Nederland is/zijn gevestigd. Er is sprake van een grote mate van verbondenheid met Nederland en ten tijde van de opgelegde (navorderings)aanslagen over de jaren 1994-1999 waren [de man] en [de vrouw] fiscaal zodanig met elkaar verbonden dat zij tezamen maatschappelijk en economisch gezien in wezen een eenheid vormden. Die materiële verbondenheid, ook op het punt van verrekening van te innen en terug te geven belastingbedragen, dient te prevaleren boven het feit dat het formeel gaat om van elkaar te onderscheiden rechtssubjecten. Indien toepassing van het Roemeense recht de Ontvanger mogelijk zou verplichten eerst in Roemenië verhaal te zoeken op privégoederen van [de man], in dit geval het appartement waarvan de waarde de vordering van de Ontvanger slechts voor een zéér gering gedeelte dekt, en vervolgens verdeling te vorderen en verhaal te zoeken op het Nederlandse vermogen, dan is dat naar het oordeel van het hof onverenigbaar met het zwaarwegend maatschappelijk belang en de verplichting die op de Ontvanger rust om (actief) tot verhaal van openstaande belastingschulden over te gaan. Daarbij weegt ook mee dat de Ontvanger stelt dat van de Roemeense belastingautoriteiten is vernomen dat [de man] in Roemenië in het geheel geen onroerend goed op zijn naam (meer) heeft staan. De aanvaarding van de openbare-orde-exceptie betekent dat naar Nederlands recht voor verhaal van de belastingschuld van [de man] (tevens) de goederen van de gemeenschap kunnen worden uitgewonnen. (rov. 5.14 en 5.15)
De primaire vordering zal dan ook worden toegewezen. (rov. 5.16)