Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
13 juli 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 juli 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het gerechtshof Amsterdam van 24 maart 2020. Het beroep in cassatie is ingesteld door de betrokkene, die werd bijgestaan door advocaten R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij de betrokkene werd beschuldigd van diefstal en oplichting. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling geen motivering hoeven geven, omdat de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft het beroep dan ook verworpen, waarmee de uitspraak van het gerechtshof in stand blijft. Deze uitspraak benadrukt het belang van de redelijke termijn in hoger beroep en de noodzaak voor een voortvarende behandeling in eerste aanleg.