Conclusie
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CONCLUSIE
middelwordt opgekomen tegen de motivering van het oordeel over het rechtsgevolg dat moet worden verbonden aan de overschrijding van de redelijke termijn in de fase van hoger beroep.
Ter terechtzitting in hoger beroep van 11 februari 2020 heeft de verdediging bepleit dat op een eventueel op te leggen betalingsverplichting € 5.000 in mindering wordt gebracht in verband met de overschrijding van de redelijke termijn. De vordering van het openbaar ministerie dateert van 6 juni 2016. De rechtbank heeft op de vordering beslist op 30 juni 2016. Het hoger beroep is ingesteld op 14 juli 2016 en het hof doet uitspraak op 24 maart 2020. Daarmee is de redelijke termijn in de procedure in hoger beroep overschreden. Uitgaande van een redelijke termijn van behandeling van twee jaren per instantie, wordt de overschrijding bij de behandeling in hoger beroep gecompenseerd door de voortvarende behandeling in eerste aanleg en kan met de voormelde constatering worden volstaan. Daar komt nog bij dat de overschrijding van de redelijke termijn in de strafzaak reeds tot strafvermindering heeft geleid.”
“dat de overschrijding van de redelijke termijn in de strafzaak reeds tot strafvermindering heeft geleid.” Het oordeel van het hof dat kan worden volstaan met de enkele constatering van een overschrijding van de redelijke termijn in de fase van hoger beroep, wordt gedragen door deze overweging ten overvloede. [3] , [4]