ECLI:NL:HR:2021:1162

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 juli 2021
Publicatiedatum
15 juli 2021
Zaaknummer
21/00222
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de overplaatsing van een betrokkene in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 juli 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de overplaatsing van een betrokkene onder de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De betrokkene, die eerder was opgenomen in een zorginstelling in Rotterdam, was overgeplaatst naar een accommodatie van GGZ Drenthe in Beilen. De betrokkene had bezwaar gemaakt tegen deze overplaatsing en stelde dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn voorkeur voor zorg in de regio Rotterdam. De rechtbank Rotterdam had eerder de klacht van de betrokkene gegrond verklaard, maar de Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank niet voldoende had gemotiveerd waarom er geen alternatieven voor de overplaatsing waren onderzocht. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank en wees de zaak terug voor verdere behandeling. De uitspraak benadrukt het belang van het in acht nemen van de wensen en voorkeuren van de betrokkene bij de uitvoering van zorgmachtigingen onder de Wvggz.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer21/00222
Datum16 juli 2021
BESCHIKKING
In de zaak van
[betrokkene],
wonende te [woonplaats], thans verblijvende te Beilen,
VERZOEKER tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: G.E.M. Later,
tegen
[verweerster], in haar hoedanigheid van geneesheer-directeur van GGZ ANTES behorend tot de PARNASSIA GROEP,
kantoorhoudende te [vestigingsplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: de geneesheer-directeur,
advocaat: M.E. Bruning,

1.Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/10/602589/FA RK 20-6284 van de rechtbank Rotterdam van 22 oktober 2020.
Betrokkene heeft tegen de beschikking van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld. Het verzoekschrift is aan deze beschikking gehecht.
De geneesheer-directeur heeft een verweerschrift tot referte ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal in buitengewone dienst F.F. Langemeijer strekt tot vernietiging van de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 22 oktober 2020 en tot terugwijzing naar die rechtbank.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Bij beschikking van 30 juni 2020 is een zorgmachtiging als bedoeld in art. 6:4 Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna: Wvggz) ten aanzien van betrokkene verleend tot en met 30 december 2020.
(ii) Op grond van deze zorgmachtiging is betrokkene opgenomen in een accommodatie van Antes Zorg te Capelle aan den IJssel (locatie Poortmolen).
(iii) Op 7 juli 2020 heeft de zorgverantwoordelijke aan de geneesheer-directeur verzocht de verantwoordelijkheid voor het verlenen van zorg op grond van de zorgmachtiging toe te wijzen aan een andere zorgaanbieder, namelijk aan GGZ Drenthe (locatie Beilen).
(iv) Op 8 juli 2020 heeft de geneesheer-directeur op de voet van art. 8:16 lid 1 Wvggz besloten de zorg toe te wijzen aan GGZ Drenthe.
(v) GGZ Drenthe heeft zich bereid verklaard tot het overnemen van de zorg.
(vi) Op 14 juli 2020 heeft betrokkene op de voet van art. 10:3, aanhef en onder l, Wvggz een klacht ingediend bij de klachtencommissie over de beslissing van de geneesheer-directeur tot toewijzing van de zorg aan GGZ Drenthe. In afwachting van de beslissing van de klachtencommissie is de uitvoering van de overplaatsing van betrokkene opgeschort.
(vii) Op 27 juli 2020 heeft de klachtencommissie de klacht wegens ontoereikende motivering gegrond verklaard en de beslissing van 8 juli 2020 vernietigd. De klachtencommissie heeft de geneesheer-directeur opdracht gegeven om binnen een week een nieuwe beslissing te nemen op de aanvraag van de zorgverantwoordelijke, met inachtneming van hetgeen de klachtencommissie had overwogen.
(viii) Op 30 juli 2020 heeft de geneesheer-directeur opnieuw op de voet van art. 8:16 lid 1 Wvggz besloten de zorg toe te wijzen aan GGZ Drenthe.
(ix) Op 6 augustus 2020 heeft betrokkene op de voet van art. 10:3, aanhef en onder l, Wvggz een klacht over de beslissing van 30 juli 2020 ingediend bij de klachtencommissie. In de klachtbrief vermeldt betrokkene, voor zover van belang, het volgende:
“(…) Een overplaatsing naar Beilen heeft voor [mij] heel ingrijpende gevolgen, zeker als het een overplaatsing is die voor lange tijd is. [De geneesheer-directeur] zegt er overigens niet bij voor hoelang ik daar dan zal moeten zijn. Mijn relatie zal op de klippen lopen en ik zal daar vereenzamen. Ook het vele nuttige werk dat ik in mijn eigen buurt (…) doe, kan ik dan niet meer doen. Mijn maatschappelijke participatie wordt daarmee teniet gedaan. De ‘gestructureerde omgeving’ die ik nodig heb, vind ik juist in Rotterdam, bij mijn vriendin en in mijn eigen buurt. (…)”
(x) Op 17 augustus 2020 heeft de klachtencommissie deze klacht ongegrond verklaard.
2.2
Op 18 augustus 2020 heeft betrokkene op de voet van art. 10:7 lid 1 Wvggz een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank ter verkrijging van een beslissing over de klacht.
2.3
Op 19 augustus 2020 is betrokkene overgeplaatst naar de accommodatie van GGZ Drenthe te Beilen.
2.4
Op 9 september 2020 heeft de mondelinge behandeling van het verzoekschrift plaatsgevonden. Het proces-verbaal van de mondelinge behandeling vermeldt, voor zover van belang, het volgende:
“De advocaat van betrokkene bepleit conform het beroepschrift dat een doelmatige behandeling van betrokkene ook mogelijk zou moeten zijn in regio Rijnmond en omstreken. De kliniek waar betrokkene nu verblijft is niet de enige locatie waar betrokkene adequaat kan worden behandeld. Er is niet genoeg rekening gehouden met de voorkeuren van betrokkene. Betrokkene wil zo dicht mogelijk behandeld worden in de regio waar hij is opgegroeid en zijn contacten heeft en dus niet in Drenthe.
[De zorgverantwoordelijke] verklaart dat GGZ Drenthe gespecialiseerd is in het gericht behandelen van mensen met dezelfde problematiek als betrokkene. Er zou waarschijnlijk geen kliniek dichter in de buurt van Rotterdam zijn die zo goed aansluit bij de zorgbehoefte van betrokkene. Desondanks heeft [de zorgverantwoordelijke] ingestemd met het voorstel van de advocaat om te onderzoeken of betrokkene in een instelling kan worden behandeld die meer in de buurt is gelegen van Rotterdam. [De zorgverantwoordelijke] gaat onderzoeken of betrokkene in een kliniek voor langdurige opname kan worden behandeld – hetzij in Antes Poortugaal, hetzij in een andere gespecialiseerde kliniek in Den Haag of Amsterdam.
Partijen zijn onderling overeengekomen dat [de zorgverantwoordelijke] binnen uiterlijk één maand bericht of betrokkene in een kliniek kan worden behandeld die dichter in de buurt is gelegen van Rotterdam. De rechtbank houdt daarom de behandeling van het beroep aan tot de zitting op woensdag 7 oktober 2020 op een nader te bepalen tijdstip met bepaling dat betrokkene, zijn advocaat en [de zorgverantwoordelijke] voor die zitting opnieuw zullen worden opgeroepen.”
Op 7 oktober 2020 is de mondelinge behandeling voortgezet.
2.5
Bij beschikking van 22 oktober 2020 heeft de rechtbank de klacht tegen de beslissing van de klachtencommissie gegrond verklaard voor het gedeelte dat ziet op de motivering van de beslissing. De rechtbank heeft het meer of anders verzochte afgewezen. De rechtbank heeft, voor zover in cassatie van belang, het volgende overwogen:
“2.11. Op 9 september 2020 is een zitting gehouden inzake de klacht. Ter zitting zijn partijen onderling overeengekomen dat de psychiater en tevens zorgverantwoordelijke van verzoeker binnen een maand bericht of verzoeker in een kliniek kan worden behandeld die dichter in de buurt ligt van Rotterdam dan Beilen. De rechtbank heeft de behandeling van het beroep aangehouden tot 7 oktober 2020. De rechtbank heeft de gevraagde toelichting van de psychiater tot 7 oktober 2020 niet ontvangen.
(…)
4.2.3. (…)
Zowel uit de stukken als uit hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken is komen vast te staan dat er geen mogelijkheden zijn om verzoeker langdurig op te nemen en te behandelen in een Antes kliniek of elders in de regio Rotterdam, op een wijze die overeenkomt met de zorg die GGZ Drenthe in Beilen aan verzoeker biedt. In het verleden is gebleken dat een opname en daarna een vervolg van behandeling in de ambulante setting voor verzoeker niet het gewenste effect brengt. Zowel uit de stukken als uit de verklaring van de behandelaar blijkt dat verzoeker langdurige zorg nodig heeft in een gestructureerde omgeving om verzoeker te stabiliseren en een gezond leefpatroon aan te leren. In Rotterdam is die mogelijkheid er niet en valt verzoeker terug in drugsgebruik en zorgmijding. Dit is tijdens de mondelinge behandeling en in de beslissing waar de klacht zich op richt duidelijk gemotiveerd. De rechtbank volgt daarom niet het standpunt van verzoeker dat hij in de ambulante setting in Rotterdam even goed of wellicht beter kan worden behandeld; dit is niet effectief gebleken en er is geen alternatief voor behandeling door GGZ Drenthe.
4.2.4.
De beslissing om de uitvoering van verplichte zorg voor verzoeker over te dragen aan GGZ Drenthe is in de beslissing van de klachtencommissie en tijdens de mondelinge behandeling door de behandelaar uitgebreid gemotiveerd. Verzoeker heeft, zo overweegt ook de rechtbank, baat bij een langdurige opname in een gestructureerde omgeving waar hem intensieve zorg kan worden geboden die aansluit bij zijn zorgvraag.
4.2.5.
Tijdens de zitting van 9 september 2020 heeft de rechtbank de behandeling van het beroep aangehouden omdat partijen onderling overeengekomen zijn dat de psychiater zou onderzoeken of verzoeker in een kliniek voor langdurige opname kan worden behandeld die meer in de buurt van Rotterdam is gelegen – hetzij bij Antes, hetzij in een andere gespecialiseerde kliniek in bijvoorbeeld Den Haag of Amsterdam. De rechtbank heeft, zoals eerder overwogen, van de psychiater geen bericht ontvangen met nadere motivatie waarom dit niet gelukt is. Gelet op de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling besproken is, is niettemin duidelijk gemotiveerd waarom het geen mogelijkheid is om verzoeker te laten verblijven in een Antes kliniek of elders in de regio Rotterdam. Zowel in de stukken als tijdens de mondelinge behandeling is duidelijk gemotiveerd waarom de keuze is gevallen op de kliniek van GGZ Drenthe in Beilen.
4.2.6.
De rechtbank zal daarom de klacht gedeeltelijk gegrond verklaren voor het klachtonderdeel dat ziet op de motivering van de beslissing om verzoeker over te plaatsen naar GGZ Drenthe, en de bestreden verwijsbeslissing voor het gedeelte dat ziet op de motivering van deze keuze vernietigen. De rechtbank stelt wat betreft het overige vast dat ter zitting is komen vast te staan dat de verwijzingsbeslissing voldoet aan de eisen van doelmatigheid, proportionaliteit en subsidiariteit, zodat (…) deze klachtonderdelen ongegrond zijn.”

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

3.1
Tegen een beslissing van de rechtbank op een verzoek als bedoeld in art. 10:7 lid 1 Wvggz staat op grond van art. 10:9 lid 3 Wvggz geen hoger beroep open. Cassatieberoep staat tegen die beslissing wel open. [1]
3.2
De klacht van betrokkene richt zich tegen een beslissing als bedoeld in art. 8:16 lid 1 Wvggz, die door de geneesheer-directeur is genomen. Blijkens art. 10:8 lid 1 Wvggz en art. 10:10 leden 4 en 6 Wvggz komt aan de geneesheer-directeur in hoedanigheid procesbevoegdheid toe in de procedure waarin deze klacht wordt behandeld. [2]

4.Beoordeling van het middel

4.1
De onderdelen 1, 3.1 en 3.2 van het middel klagen in de kern dat het oordeel van de rechtbank dat er geen mogelijkheid is om betrokkene te laten verblijven in een andere accommodatie die meer in de buurt van Rotterdam is gelegen dan de accommodatie van GGZ Drenthe in Beilen, onbegrijpelijk is. Onderdeel 3.2 wijst in dit verband erop dat, anders dan was afgesproken tijdens de mondelinge behandeling op 9 september 2020, niet serieus naar alternatieven is gekeken, maar is ‘gefocust’ op de accommodatie van GGZ Drenthe in Beilen.
4.2
In een klachtprocedure over een beslissing van een geneesheer-directeur als bedoeld in art. 8:16 lid 1 Wvggz, kan worden geklaagd over de in hoofdstuk 2 van de Wvggz opgenomen algemene uitgangspunten, die bij de uitvoering van de wet steeds in acht moeten worden genomen. [3]
Op grond van art. 2:1 leden 5 en 6 Wvggz dienen bij de uitvoering van een zorgmachtiging de wensen en voorkeuren van de betrokkene ten aanzien van de zorg te worden vastgelegd en in beginsel te worden gehonoreerd.
4.3
In deze zaak heeft betrokkene een voorkeur geuit voor zorg in een accommodatie in de buurt van Rotterdam (zie hiervoor in 2.1 onder (ix)). Tijdens de mondelinge behandeling van 9 september 2020 is afgesproken dat de mogelijkheid van een accommodatie die meer in de buurt van Rotterdam is gelegen dan de accommodatie van GGZ Drenthe in Beilen, onderzocht zou worden en dat de zorgverantwoordelijke daarover zou berichten (zie hiervoor in 2.4). De rechtbank heeft in rov. 2.11 vastgesteld dat een bericht hierover niet is ontvangen, maar heeft in rov. 4.2.5 “niettemin” geoordeeld dat, gelet op de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling besproken is, duidelijk is gemotiveerd waarom de keuze is gevallen op de accommodatie van GGZ Drenthe in Beilen.
Dit oordeel is, in licht van de afspraak dat zou worden onderzocht of betrokkene zorg zou kunnen ontvangen in een accommodatie die meer in de buurt van Rotterdam is gelegen en de door betrokkene uitgesproken voorkeur voor zorg in een accommodatie in de buurt van Rotterdam, onbegrijpelijk. Dat ter zitting duidelijk is gemotiveerd “waarom de keuze is gevallen op de kliniek van GGZ Drenthe in Beilen”, brengt immers niet mee dat van het toegezegde onderzoek naar alternatieve mogelijkheden in de buurt van Rotterdam kon worden afgezien of dat van zodanig onderzoek geen resultaat te verwachten zou zijn. Gelet hierop slagen de hiervoor in 4.1 weergeven klachten. De klachten van onderdeel 1 behoeven voor het overige geen behandeling.
4.4
De klachten van de onderdelen 2 en 3.3 kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).

5.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 22 oktober 2020;
- wijst het geding terug naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de vicepresident C.A. Streefkerk als voorzitter en de raadsheren M.J. Kroeze en S.J. Schaafsma, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.J. Kroeze op
16 juli 2021.

Voetnoten

1.HR 18 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:2096, rov. 3.
2.Vgl. HR 20 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1806, rov. 3.1.2.
3.Vgl. HR 18 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:2096, rov. 4.1.3.