Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
21 september 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 september 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 10 december 2019. De verdachte, geboren in 1977, was betrokken bij een strafzaak waarin medeplichtigheid aan hennepteelt werd onderzocht, specifiek de vraag of hij opzettelijk gelegenheid had verschaft door een pand ter beschikking te stellen. Het beroep in cassatie werd ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door advocaat J.-F. Grégoire. De plaatsvervangend advocaat-generaal P.M. Frielink concludeerde tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien de klachten niet relevant waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de uitspraak van het gerechtshof in stand bleef.