Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
9 maart 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 maart 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 18 december 2019. De verdachte, geboren in 1961, had beroep ingesteld tegen de uitspraak van het hof, waarbij hij was veroordeeld voor het opzettelijk onjuist doen van aangifte inkomstenbelasting, zoals bedoeld in artikel 69.2 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). De advocaat J. Boksem heeft namens de verdachte cassatiemiddelen voorgesteld, waarop de advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de eerdere uitspraak van het hof in stand bleef.