Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
16 maart 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 maart 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor poging tot diefstal door middel van braak, waarbij hij samen met anderen een auto had doorzocht. De politierechter had hem een taakstraf opgelegd, maar het hof had de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier weken. De Hoge Raad oordeelt dat de motivering van het hof voor deze straf niet voldoende begrijpelijk is. Het hof had de indruk dat de verdachte naar Nederland was gekomen om op een maatschappelijk ongewenste wijze in zijn onderhoud te voorzien, maar de Hoge Raad stelt vast dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn voor deze conclusie. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, en wijst de zaak terug naar het gerechtshof Amsterdam voor herbehandeling. De Hoge Raad benadrukt dat de keuze van factoren die voor de strafoplegging van belang zijn, voorbehouden is aan de feitenrechter, en dat het aan de rechter is om in redelijkheid te beoordelen wat te verwachten is van het gedrag van de verdachte.