In deze zaak is de verdachte, geboren in 1973, door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 november 2022 veroordeeld voor belaging en verduistering. Hij kreeg een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van zestig uren. De zaak draait om de verduistering van een harde schijf die de verdachte in bezit had gekregen van de benadeelde partij, met wie hij een relatie had. De benadeelde had de harde schijf aan de verdachte gegeven om persoonlijke bestanden op te slaan, maar vroeg deze later terug. De verdachte heeft de harde schijf echter niet teruggegeven, wat leidde tot de beschuldiging van verduistering. De verdediging stelde dat de verdachte de harde schijf niet wederrechtelijk had toegeëigend, maar het hof oordeelde dat de verdachte zich als 'heer en meester' over de harde schijf had gedragen door deze niet terug te geven, ondanks herhaalde verzoeken van de benadeelde en de politie. Het hof oordeelde dat de verdachte niet alleen de harde schijf niet had teruggegeven, maar ook dat zijn gedrag tijdens de rechtszittingen de indruk wekte dat hij de relatie met de benadeelde niet had losgelaten, wat de kans op recidive vergrootte. De Hoge Raad bevestigde de veroordeling en oordeelde dat de motivering van het hof voldoende was om de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden te rechtvaardigen.