Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
6 april 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 april 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf, waarbij de verdachte was vrijgesproken van het feit waarop de vordering was gebaseerd. De verdachte, geboren in 1981, had eerder een voorwaardelijke taakstraf opgelegd gekregen, maar het openbaar ministerie vorderde de tenuitvoerlegging van deze straf, omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig had gemaakt aan een ander feit, namelijk rijden onder invloed.
De Hoge Raad oordeelde dat het hof ten onrechte de tenuitvoerlegging had gelast, aangezien de vordering was gebaseerd op een feit waarvan de verdachte was vrijgesproken. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere rechtspraak, waarin werd vastgesteld dat de rechter een andere beslissing kan nemen op een vordering tot tenuitvoerlegging dan die waartoe de vordering strekt, maar dat de rechterlijke beoordelingsvrijheid begrensd is door de grondslag van de vordering. In dit geval was de grondslag van de vordering niet meer geldig, omdat het hof de verdachte had vrijgesproken van het feit waarop de vordering was gebaseerd.
De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof, maar alleen wat betreft de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, en wees de zaak terug naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor herbehandeling. De uitspraak benadrukt het belang van de rechtsgrond voor vorderingen tot tenuitvoerlegging en de noodzaak voor de rechter om deze grondslag in acht te nemen bij zijn beslissing.