ECLI:NL:HR:2021:523
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over aftrek premies voor lijfrenten en fiscale kwalificatie van rechtshandelingen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 april 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de aftrekbaarheid van premies voor lijfrenten. De belanghebbende, een beherend vennoot van een commanditaire vennootschap, had in 2012 een besloten vennootschap opgericht en daarin zijn onderneming ingebracht. In het kader van deze overdracht had hij lijfrenten bedongen bij de BV voor de behaalde stakingswinst en de afbouw van fiscale oudedagsreserves. De premies voor deze lijfrenten bedroegen in totaal € 249.305, welke bedragen door de belanghebbende op de bankrekening van de BV waren gestort.
De centrale vraag in deze procedure was of de belanghebbende recht had op aftrek van de premies voor lijfrenten. Het Gerechtshof Amsterdam had geoordeeld dat de stortingen voor de premies moesten worden gekwalificeerd als het schuldig blijven van lijfrentepremies, wat betekent dat deze niet voor aftrek in aanmerking kwamen. De Hoge Raad bevestigde deze kwalificatie en oordeelde dat de middelen van cassatie van de belanghebbende faalden. De Hoge Raad oordeelde dat de wetgever had beoogd dat lijfrentepremies niet aftrekbaar zijn indien zij schuldig zijn gebleven, ongeacht of de schuld rentedragend is.
De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond en zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen door de vice-president en vier raadsheren, en werd openbaar uitgesproken op 9 april 2021.