Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
8 juni 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 juni 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 2 mei 2019. De verdachte, geboren in 1993, had beroep in cassatie ingesteld tegen een eerdere uitspraak. De verdediging, vertegenwoordigd door advocaten K. Canatan en M. Berndsen, heeft cassatiemiddelen ingediend. De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien de klachten niet relevant waren voor de ontwikkeling van het recht.
Echter, in het tweede cassatiemiddel werd geklaagd over de overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM). De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn is overschreden, omdat er meer dan twee jaar zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep. Ondanks deze overschrijding heeft de Hoge Raad besloten geen verdere rechtsgevolgen aan deze constatering te verbinden, gezien de opgelegde taakstraf van 50 uren of 25 dagen hechtenis.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, en dit arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting.