In deze zaak heeft de werkneemster, wonende in Duitsland, cassatie ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter. De verweerster, een B.V., is niet verschenen in de procedure. De Hoge Raad heeft de conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal M.H. Wissink gevolgd, die strekte tot verwerping van het cassatieberoep. De werkneemster heeft schriftelijk op deze conclusie gereageerd. De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken, waaronder zijn arrest van 12 maart 2021 (ECLI:NL:HR:2021:374) en een vonnis van de kantonrechter te Roermond van 14 juli 2021. Na beoordeling van de klachten over het vonnis van de kantonrechter, concludeert de Hoge Raad dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van het vonnis. De Hoge Raad is van mening dat het niet nodig is om te motiveren waarom dit oordeel is gegeven, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad verwerpt het beroep en veroordeelt de werkneemster in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de verweerster zijn begroot op nihil.