ECLI:NL:HR:2022:174

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 februari 2022
Publicatiedatum
10 februari 2022
Zaaknummer
20/03396
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over afwijzing getuigenverzoeken in belaging en mishandeling

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 februari 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was veroordeeld voor belaging en mishandeling. De Hoge Raad heeft de afwijzing van getuigenverzoeken door het hof beoordeeld. De verdachte had verzocht om de aangeefster van belaging en de aangeefster van mishandeling als getuigen te horen. Het hof had deze verzoeken afgewezen, omdat het hof zich voldoende geïnformeerd achtte en de verzoeken onvoldoende onderbouwd waren. De Hoge Raad oordeelde dat het hof niet voldoende had gemotiveerd waarom de getuigen niet gehoord konden worden, vooral gezien het belang van het recht op een eerlijk proces zoals gewaarborgd in artikel 6 EVRM. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof voor wat betreft de beslissingen over de belaging en mishandeling en verwees de zaak naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor herbehandeling. De Hoge Raad bevestigde echter dat de overige klachten van de verdachte niet tot vernietiging van de uitspraak leidden.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer20/03396
Datum15 februari 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 oktober 2020, nummer 21-000763-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.G. Vos, advocaat te Utrecht, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van het arrest van het hof, maar uitsluitend voor zover het betreft feit 2 in de zaak met parketnummer 18-192987-13 en de strafoplegging, tot zodanige op artikel 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Bewezenverklaring en bewijsvoering

2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“parketnummer 18-192987-13:
1.
hij in de periode van 18 september 2011 tot en met 2 mei 2012 te [plaats], wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [aangeefster 1] , met het oogmerk die [aangeefster 1] te dwingen iets te doen en te dulden, bestaande uit:
- het meermalen telefonisch contact opnemen, in elk geval zoeken met die [aangeefster 1] ;
- het verzenden van een groot aantal e-mail- en sms-berichten aan die [aangeefster 1] ;
- het verzenden van een aantal brieven aan die [aangeefster 1] ;
- het zich meermalen ophouden nabij de woning/flat van die [aangeefster 1] ;
- het meermalen aanspreken van (een) medebewoner(s) van de woning/flat van die [aangeefster 1]
- het meermalen opwachten en aanspreken van die [aangeefster 1] op het station en elders te [plaats].
2.
hij op 22 juli 2013, te [plaats], wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van medewerkers van het advocatenkantoor [F] , met het oogmerk die medewerkers te dwingen iets te doen en te dulden, immers heeft hij, verdachte, meermalen telefonisch contact opgenomen met die medewerkers van het advocatenkantoor [F] ;
parketnummer 18-830311-14:
1.
hij op 16 augustus 2014, te [plaats], opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [benadeelde] , met kracht een elleboogstoot tegen het gezicht heeft gegeven, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.”
2.2.1
De bewezenverklaring van feit 1 in de zaak met parketnummer 18-192987-13 steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. De door verdachte op 15 oktober 2020 ter terechtzitting van het hof afgelegde verklaring, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Het klopt dat [aangeefster 1] in september 2011 tegen mij heeft gezegd: “Laat me met rust, anders bel ik de politie”.
Ik ben op 1 november 2011 in haar woning geweest. Ik heb geprobeerd om haar wat te vragen.
Ik wist toen dat zij geen contact meer met mij wilde.
Op 15 december 2011 was ik in het gebouw van haar Studentenflat en gooide daar een kerstkaart in haar brievenbus. Later ben ik in het flatgebouw waar [aangeefster 1] woonde aangehouden door de politie. Toen was alles al geëscaleerd.
Het klopt dat ik haar op 2 mei 2012 heb opgewacht bij het [B], waar zij stage liep, en dat ik toen met haar ben meegelopen de Albert Heijn in.
Ik kan niet ontkennen dat ik vaker bij [aangeefster 1] ben geweest. Ik wilde met haar om de tafel zitten.
2. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor verdachte (pagina 30 t/m 32) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van verdachte:
Ik zocht contact met [aangeefster 1] omdat ik een aantal spullen terug wilde hebben en omdat ik een verklaring van haar wilde hebben. In de periode september-oktober [het hof begrijpt: 2011] is er regelmatig ge-sms’t over en weer.
Op 2 november 2011 hingen er posters in en rond de flat van [aangeefster 1] . Ik heb de posters zelf weggehaald.
Op 2 mei 2012 heb ik [aangeefster 1] opgewacht. Ik fietste met haar mee en vroeg of zij wilde stoppen. Dat deed zij niet. Ik zag dat zij aan de [e-straat] de Albert Heijn in ging. Ik liep haar achterna. Ik sprak haar in de winkel weer aan. Ik hoorde en zag dat [aangeefster 1] een medewerker van de Albert Heijn aansprak. Ik werd door de medewerker de zaak uitgezet.
3. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor verdachte (pagina 33 t/m 38) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van verdachte:
(Vraag verbalisanten: Ook in de maanden november en december 2011 heeft u [aangeefster 1] een aantal mails gestuurd. Op 23 oktober 2011 schrijft u in een mail dat ze niet te bereiken is op haar mobiel en dat ze ook haar telefoon in haar flat heeft laten afsluiten. Ook hieruit kan duidelijk worden afgeleid dat zij geen prijs stelde op contact met u. Waarom blijft u haar desondanks benaderen?)
Ik had, zoals ik schrijf in de mail, nog een aantal vragen aan haar. Je kunt het inderdaad uitleggen als een signaal van haar kant dat ze geen contact met mij meer wilde en dat zal het ook zijn geweest. Dat ik toch contact zocht was vooral gelegen in het feit dat ik nog vragen aan haar had.
(Naast mails stuurde u haar in de maanden november en december 2011 ook nog eens 4 kaarten/brieven met steeds dezelfde strekking. U vroeg haar ook om contact met u op te nemen. Uit het feit dat daar niet op werd gereageerd had u toch kunnen afleiden dat [aangeefster 1] geen contact meer met u wilde. Wat is hierop uw reactie?)
[aangeefster 1] is onderdeel geweest van een situatie. Het is natuurlijk niet zo gek dat je dan vragen hebt. Dat houdt niet op bij het moment dat de ander aangeeft dat ze geen contact meer wil. Mijn behoefte om antwoord te krijgen en zaken op te lossen en toe te lichten was sterker dan het besef dat ik geen contact op moest nemen.
(Opmerking verbalisanten: U ontving op of omstreeks 10 februari 2012 een aangetekende brief van [aangeefster 1] met de volgende tekst: “ [verdachte] , ik heb je meerdere malen gezegd dat ik wil dat je me met rust laat en dat ik niets meer met je te maken wil hebben. Sindsdien heb je me op het station opgewacht, brieven geschreven en je bent zelfs mijn flat binnengedrongen. Je valt nu ook mijn flatgenoten lastig. Ik wil dat je hiermee stopt, uit mijn buurt blijft en op geen enkele manier contact met me opneemt. [aangeefster 1] ’’.)
Ik ontving deze brief van [aangeefster 1] . Ik heb toen een brief teruggeschreven. In die brief schreef ik dat ik zou stoppen met het contact, maar ik ben niet opgehouden met het zoeken van een oplossing en daarom zocht ik contact. Ik heb het op een Kort Geding aan laten komen. Nadat ik de stukken had ontvangen die betrekking hadden op het Kort Geding heb ik geen contact meer gezocht. Het zal een week of drie voor 6 juli 2012 zijn geweest.
4. Een kopie van een e-mailbericht d.d. 22 september 2011 van verdachte aan aangeefster [aangeefster 1] , pagina 2 van de bijlage ‘Contact per e-mail’ bij proces-verbaal 2012039076, voor zover inhoudende:
Datum: 22-09-2011 16:16
Lieve [aangeefster 1] ,
Hier een mail van mij dus. Ja, ik zit maar te denken over wat je als laatste zei tegen mij. ‘GA WEG’
(...)
Ik wil je zeker niet stalken en ik ga je echt niet opwachten.
(...)
liefs,
[verdachte]
5. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige (pagina 18 t/m 22) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [getuige]:
U heeft mij gevraagd om een getuigenverklaring af te leggen over de stalking waar een ganggenoot van mij, [aangeefster 1] , aangifte van heeft gedaan.
Ik woon nu ongeveer zes jaar aan de [a-straat 1] te [plaats]. Dit is een studentenflat waar ongeveer 140 studenten wonen.
In oktober [het hof begrijpt: 2011] had ik al een aantal keer, ik denk zeker wel drie keer, een man met licht haar, grijs of blond, en een blauwe jas rond onze flat gezien.
Ik heb hem in ieder geval een keer zien fotograferen bij de flat.
Op 23 oktober 2011 omstreeks 10:30 uur kwam ik bij de flat aan. Ik zag dat er een man in het trappenhuis op de derde verdieping bij de deur stond te wachten. Deze man wilde graag met mij mee naar binnen lopen. Ik zei meteen ‘nee’ tegen de man omdat ik het niet vertrouwde. Ik heb de man gevraagd of hij bij iemand op bezoek kwam. Ik hoorde dat de man ‘nee’ zei.
Vlak na bovengenoemd incident belde er op de derde verdieping de politie aan. Zij vertelden mij dat ze naar nummer [001] moesten. Ik wist dat dit de kamer van [aangeefster 1] was. Ik ben later naar haar kamer gegaan om te vragen wat er aan de hand was. [aangeefster 1] vertelde mij dat zij al een tijdje werd lastig gevallen door een man die zij via internet had leren kennen. Deze man had zich anders voorgedaan dan dat hij daadwerkelijk was. Deze man was eerder die middag met [aangeefster 1] mee naar binnen gelopen en zelfs op haar kamer geweest. Ik vroeg haar meteen hoe deze man eruit zag. Ik vroeg haar of de man een blauwe jas had, lichtkleurig haar had en tussen de 40 à 50 jaar oud was, omdat erbij mij een belletje ging rinkelen, aangezien ik eerder een man had gezien die ook mee naar binnen wilde. [aangeefster 1] bevestigde dat dit waarschijnlijk dezelfde man was.
Ik heb de hoofdbewoonsters op de hoogte gebracht van het feit dat [aangeefster 1] werd lastig gevallen. Daarnaast heb ik ook de huismeesters op de hoogte gebracht. Ik heb toen een briefje gemaakt voor op de binnenkant van de deur op de derde verdieping. Hierin vroeg ik de aandacht aan de bewoonsters om alert te zijn op een man die mee naar binnen zou lopen. Daarnaast stond er een omschrijving van de man die [aangeefster 1] lastig viel. Ik heb bij de hoofdbewoonsters aangegeven dat het misschien goed was om de briefjes door de hele flat te hangen. Op de briefjes stond het e-mailadres van de bewonersvereniging.
Op 15 december 2011 kwam er een e-mail op het account van de bewonersvereniging binnen afkomstig van [verdachte] . In deze e-mail stond iets in de trant van “Hierbij een mail van de ‘stalker’.”
Toen deze briefjes in de flat hingen, sprak [verdachte] bewoonsters van de flat aan. We merkten dat de briefjes die we hadden opgehangen op een gegeven moment verdwenen.
Vanaf oktober 2011 tot aan februari/maart 2012 heb ik [verdachte] met regelmaat bij de flat gezien, zeker één keer in de week. Ik kreeg vaak via e-mail bericht dat [verdachte] weer was gesignaleerd bij de flat. Soms kwamen bewoonsters mij in persoon vertellen dat ze hem weer hadden gezien. Ik gaf dit altijd door aan [aangeefster 1] .
Ik heb [verdachte] meerdere keren doordeweeks tussen 17:00 uur en 18:00 uur voor de flat gezien. In januari 2012 kwam er een bewoonster van de derde verdieping bij mij. Ze vertelde mij dat ze was aangesproken door [verdachte] . [verdachte] had tegen haar gezegd: “Jij woont toch op nummer [002] of [003]?” Het is opvallend dat hij dat wist aangezien er 140 studenten in de flat wonen.
Op 21 januari 2012 kwamen twee ganggenoten bij mij en vertelden dat ze [verdachte] waren tegengekomen in het trappenhuis. [betrokkene 1] vertelde mij dat ze de politie wilde bellen, maar dat ze de andere ganggenoot niet alleen wilde laten. Daarom heeft ze gewacht tot er iemand anders in het trappenhuis was. [betrokkene 1] vertelde dat ze diegene had gevraagd te blijven wachten zodat zij de politie kon bellen. Met z’n drieën hebben ze [verdachte] ongeveer 20 minuten aan de praat gehouden totdat er politie kwam. Naar aanleiding van die keer heeft de politie gezegd dat als ze hem opnieuw in de flat zouden aantreffen, dat hij dan een proces-verbaal zou krijgen.
Halverwege april 2012 hoorde ik van de andere bewoonsters dat [verdachte] weer met regelmaat was gesignaleerd bij de flat.
Op 20 april 2012 rond 13:00 uur heb ik [verdachte] op de brug gezien. Toen ik bij de flat aankwam en omkeek zag ik hem staan. [verdachte] keek mij ook aan.
Op 28 april 2012 omstreeks 17:00 uur werd ik gebeld door de hoofdbewoonster [betrokkene 2]. Zij vertelde mij dat [verdachte] er weer stond en dat de politie was gebeld, maar die wilde niet komen.
Op 28 april 2012 omstreeks 17:45 uur belde [aangeefster 1] mij. Ik hoorde dat zij fluisterde. Ze vertelde mij dat [verdachte] er weer stond en ze vroeg mij of ik naar buiten wilde komen zodat ik met haar mee kon lopen naar binnen. Ik hoorde aan haar stem dat ze echt goed bang was, ze durfde er niet langs. Ik vertelde dat [betrokkene 2] wel thuis was en dat ze haar moest bellen. Later hoorde ik dat [aangeefster 1] inderdaad [betrokkene 2] heeft gebeld.
Ik begreep van [betrokkene 2] dat ze daarna opnieuw de politie heeft gebeld en dat [betrokkene 2] er echt op moest aandringen dat er politie zou komen. [aangeefster 1] vertelde mij later die avond dat de politie [verdachte] had meegenomen zodat [aangeefster 1] in ieder geval de flat binnen kon en vervolgens veilig weer weg kon.
Dit had natuurlijk veel impact op [aangeefster 1] , maar ook op de bewoonsters van de flat. Meerdere bewoonsters zijn bang voor [verdachte] .
6. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige (pagina 23 t/m 25) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 3]:
U heeft mij gevraagd om een getuigenverklaring af te leggen over de stalking waar een flatgenote van mij, [aangeefster 1] , aangifte van heeft gedaan. Ik kan u daarover het volgende verklaren.
Ik woon sinds maart 2008 aan de [a-straat 1] te [plaats]. Sinds juli 2011 ben ik hoofdbewoonster van genoemde flat.
In oktober 2011 had [getuige] een voicemailbericht ingesproken op mijn mobiele telefoon. [getuige] is de nestrice van de derde verdieping. Zij gaf hierin aan dat er iets vreemds had plaatsgevonden in de flat. Er was een man in de flat geweest en die had geprobeerd [aangeefster 1] , wonende op de derde etage te bezoeken. Ik hoorde dat hij niet bij [aangeefster 1] binnen was geweest, maar dat wel had gepoogd. Naar aanleiding hiervan is de politie in onze flat geweest. [getuige] kwam namelijk twee politieagenten op de gang tegen die vroegen aan [getuige] naar een kamernummer. Daardoor wist zij dat de agenten bij [aangeefster 1] moesten zijn. [getuige] is later naar [aangeefster 1] toegegaan en heeft aan haar gevraagd of alles goed was. [aangeefster 1] heeft toen gezegd dat zij deze man via internet had leren kennen en dat deze man haar achtervolgde. Dit speelde al langer.
Naar aanleiding hiervan hebben wij, [getuige] en ik, besloten om een beschrijving van deze man in de centrale hal op te hangen. Wij hebben ook op elke verdiepingsdeur deze beschrijving opgehangen. Tevens heb ik een mail aan alle bewoonsters gestuurd met dezelfde inhoud. We hadden hier ook een mailadres gezet waarnaar de reacties konden worden gemaild, dat was [e-mailadres]. Ik heb diverse reacties op gekregen van diverse bewoners.
Op 15 december 2011, omstreeks 20:00 uur, werd er bij mij aangebeld. Ik ben daarop naar het portiek gelopen en zag dat er een man voor de toegangsdeur stond. Ik heb toen de deur geopend en direct stapte de man het portiek binnen. Hij vroeg aan mij of ik [betrokkene 3] was. Hij liep toen naar de door mij en [getuige] opgehangen beschrijving toe en zei dat hij dat was. Hij zei dat hij helemaal niet ongewenst was in de flat. Ik zei tegen hem dat hij wel wist waar en om wie het ging en dat zij geen contact meer met hem wilde. Hij zei toen tegen mij dat dat onzin was. Ik heb hem diverse keren verzocht om weg te gaan, maar dat wilde hij niet. Hij gaf steeds maar weer aan dat wat hij deed niet fout was en dat hij daarom wel in de flat mocht komen. Uiteindelijk kwam een flatgenote, genaamd [betrokkene 2], en haar vriend, genaamd [betrokkene 4], ook in het portiek. [betrokkene 4] vroeg mij of het goed ging. Hij had de man van de opgehangen beschrijving herkend. Ik vroeg beiden om bij mij te blijven staan. Ik was bang dat de situatie zou escaleren, omdat de man echt niet luisterde en ook niet wilde weggaan. Na twee à drie minuten vroeg [betrokkene 4] de man om weg te gaan, maar daar ging de man niet op in. [betrokkene 4] heeft de man nog een aantal keren gevraagd om weg te gaan, maar ook daar reageerde hij niet op. [betrokkene 4] zei toen dat hij de politie zou bellen en toen is de man uiteindelijk toch weggegaan.
Ik ben naar mijn kamer gegaan en zag kort daarna dat ik een mail had ontvangen op mijn emailadres [e-mailadres]. Deze bleek afkomstig van [verdachte] . De inhoud was als volgt: “Goede dag [betrokkene 3] en [getuige]. Hier een mail van de ‘stalker’ zelf. (...) Met vriendelijke groet [verdachte] ”.
Ergens in februari 2012, rond het middaguur, kwam ik bij de flat en zag ik [verdachte] weer staan. Op het moment dat hij mij zag, is hij weggelopen.
7. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige (pagina 26 t/m 27) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 5]:
U heeft mij gevraagd om een getuigenverklaring af te leggen over de stalking waar een bewoonster, [aangeefster 1] , van de flat aan de [a-straat] te [plaats] aangifte van heeft gedaan. Ik kan u daarover het volgende verklaren.
Ik ben namens de woningcorporatie [D] te [plaats] vanaf 2000 als huismeester werkzaam in de flat aan de [b-straat 1] te [plaats]. Daar is mijn kantoor. Tevens verricht ik werkzaamheden in en om de flat die ernaast staat en die is gelegen aan de [a-straat]. Ik ben daar vier dagen per week aanwezig en verricht daar diverse werkzaamheden.
De omgeving van de beide flats wordt bewaakt middels een vijftal camera’s die op diverse punten aan of bij de flat zijn gemonteerd.
Ergens in juni 2011 zag ik een man in de omgeving van de flat aan de [a-straat] lopen. Ik zag dat de man een fotocamera bij zich had. Ik sprak de man aan. Na deze keer zag ik de man steeds vaker rondom de flat lopen. Hij liep daar regelmatig foto’s te maken.
In september 2011 sprak ik een van de hoofdbewoonsters, genaamd [betrokkene 2], mij aan. Zij vertelde mij dat een bewoonster lastig gevallen werd door een man die regelmatig bij en in de flat kwam. De man zou een fotocamera bij zich hebben. Ik wist toen om welke man het ging. Ik heb deze man in de periode hierna diverse keren aangesproken op het moment dat hij zich bij de flat ophield en hem verzocht weg te gaan. De man ging regelmatig met mij in discussie.
In oktober 2011 hebben [getuige] en [betrokkene 3] respectievelijk nestrice en hoofdbewoonster van de flat, brieven in de flat opgehangen. Hierop stond de beschrijving van een man die [aangeefster 1] lastig viel. Die brieven heb ik ook gezien. Het was dezelfde man, met de fotocamera, die ik reeds een aantal keren had aangesproken bij de flat.
Ergens in februari of maart 2012 kwam ik de man ook weer bij de flat tegen. Ik verzocht hem weer om weg te gaan, maat hij wilde dat niet. Uiteindelijk heb ik de man weg moeten duwen bij de flat.
Ergens in april heeft [aangeefster 1] mij gemaild en aangegeven dat ze aangifte van stalking had gedaan. Zij verzocht mij om camerabeelden te bewaren van de momenten dat de man weer bij de flat of bij haar was geweest. Op woensdag 25 april 2012 is de man op de camerabeelden te zien. Op donderdag 26 april 2012 is de man weer op de camerabeelden te zien. Op dinsdag 1 mei 2012 is de man opnieuw op de camerabeelden te zien.
Tevens hebben een aantal bewoonsters van de flat aan de [a-straat] mij aangesproken of gemaild dat de bewuste man weer bij of in de flat was geweest.
8. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte (pagina 3 t/m 13) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van aangeefster [aangeefster 1] :
Ik doe aangifte van belaging c.q. stalking met het verzoek strafvervolging in te stellen tegen [verdachte] .
In maart 2011 kwam [verdachte] vrij. Hij vertelde mij dat hij een huis moest zoeken in [plaats]. Hij stond al vrij snel daarna voor mijn deur. Ik heb hem gezegd dat ik hem niet kon helpen. Hij bleef toch het contact aanhouden. Hij stond meerdere keren weer voor de deur. Hij belde heel vaak. Naast bellen stuurde [verdachte] ook sms-berichten. [verdachte] ging steeds weer en verder over mijn grenzen heen door weer voor de deur te staan of mij toch weer op te wachten bij de trein, terwijl ik had aangegeven dit niet te willen.
Ik wilde hem niet meer zien. Ik was bang voor hem. Vooral door hoe opdringerig hij zich gedroeg. [verdachte] stond ook regelmatig voor mijn huis. Met regelmaat bedoel ik zeker twee keer in de week. Soms belde [verdachte] dan aan en stond hij te wachten voor de deur met de vraag of hij wat drinken mocht. Ik liet [verdachte] dan niet binnen. Ik zag hem soms voor de deur staan met cadeautjes.
Op zondag 18 september 2011 omstreeks 19:30 uur kwam ik aan op het station in [plaats]. [verdachte] stond mij weer op te wachten op het station. Ik negeerde [verdachte] gewoon, ik ben langs hem heen gelopen maar [verdachte] liep vervolgens met mij mee. Ik ben toen heel duidelijk tegen [verdachte] geweest, ik heb tegen hem gezegd: “Je moet me nu met rust laten en niet meer lastig vallen, anders bel ik de politie”. Ik heb dit meerdere keren moeten herhalen. [verdachte] liep toen eerst nog een stukje met mij mee. Op donderdag 22 september 2011 ontving ik een mail van [verdachte] .
Op 26 september 2011 ontving ik mail van [verdachte] en heeft hij mij twee keer gebeld.
Op 28 september 2011 ontving ik drie sms-jes van [verdachte] .
Op 29 september, 30 september en 3 oktober 2011 ontving ik een sms-je van [verdachte] .
Op 4 oktober 2011 ontving een kaart van [verdachte] . Deze kaart heeft hij bij mij in de brievenbus gegooid.
Op 6, 8, 11, 12, 14, 20, 21, 24 en 25 oktober 2011 ontving ik sms-jes van [verdachte] . Op 12 oktober 2011 belde [verdachte] mij en ontving ik een mail van [verdachte] .
Op 13 oktober 2011 belde [verdachte] mij.
Op 16 oktober 2011 ontving ik een mail van [verdachte] .
Op 23 oktober 2011 stond [verdachte] mij op te wachten op het station, heeft hij mij twee keer gebeld, heeft hij een kaartje in mijn brievenbus gegooid en heeft hij mij een mail gestuurd.
Op 24 oktober 2011 tussen 13.00 en 15:00 uur stond [verdachte] bij mijn flat en maakte hij daar foto’s en ik ontving op die dag een mail van [verdachte] . Op 25 oktober 2011 stond [verdachte] voor mijn deur en belde hij mij op.
Op 27 oktober 2011 belde [verdachte] mij en stond hij later voor mijn deur.
Op 28 oktober 2011 belde [verdachte] mijn ouders.
Op 30 oktober 2011 stond [verdachte] voor mijn deur.
Op 31 oktober 2011 ontving ik een brief van [verdachte] .
Op 5 november 2011 liep [verdachte] rond bij mijn flat.
Op 11 november 2011 stond [verdachte] mij bij mijn huis op te wachten en is mij naar binnen gevolgd. Ik heb meerdere keren aangegeven dat ik dat niet wilde. Ik probeerde de deur van de gang dicht te krijgen, maar [verdachte] duwde hem open en zette zijn voet ertussen. Hij liep naar binnen en deed de deur dicht. Ik ben blijven herhalen dat hij weg moest gaan. Hij pakte mijn mobiele telefoon, zei dat ik niet mocht bellen en dat hij wilde dat ik met hem praatte.
Op 12 november 2011 ontving ik een sms-je van [verdachte] .
Op 18 november 2011 hing hij rond bij mijn flat.
Op 21 november 2011 ontving ik een mail van hem.
Op 25 november 2011 stond hij op het station op het perron waar ik moest zijn. Hij achtervolgde mij tot in de trein. Op die dag belde hij ook mijn ouders.
Op 1 december 2011 liep hij bij mijn flat.
Op 8 december 20l 1 stuurde hij mij een mail.
Op 9 december 2011 zag ik hem uit mijn flat komen toen ik thuis van college kwam. Er lag toen een kerstkaart van hem in mijn brievenbus. Op diezelfde dag kwam ik hem tegen toen ik op weg was naar het station. Hij ging achter mij aan naar het station.
Op 19 december 2011 kwam ik [verdachte] tegen naast de flat.
Op 20 december 2011 kwam ik hem tegen onderweg naar huis.
Op 22 december 2011 ontving ik een brief van hem.
Op 11, 13 en 14 januari 2012 werd [verdachte] bij de flat gezien.
Op 17 januari 2012 kreeg ik een mail van [verdachte] .
Op 19 januari 2012 liep hij bij de flat en belde bij mij aan.
Op 20 januari 2012 sprak hij beneden in de flat mijn buurmeisje aan met de vraag of zij naast mij woonde. Even later kwam ik hem tegen op straat en later die dag ontving ik een mail van hem.
Op 21 januari 2012 was [verdachte] weer in de flat en was hij weggestuurd door de gewaarschuwde politie.
Op 31 januari 2012 had de politie [verdachte] thuis bezocht en hem gewaarschuwd dat hij niet welkom was in de flat en dat ik niets met hem te maken wilde hebben.
Op 5 februari 2012 belde hij mijn ouders om mij te spreken.
Op 6 februari 2012 lag er een brief van [verdachte] in de brievenbus.
Op 8 februari 2012 werd hij weer bij de flat gezien.
Op 9 februari 2012 heb ik een aangetekende brief aan [verdachte] gestuurd inhoudende dat hij geen contact meer met mij moet opnemen.
Op 13 februari 2012 ontving ik een brief van [verdachte] .
Op 27 februari 2012 was hij weer bij de flat.
Op 7 maart 2012 is de politie nogmaals bij [verdachte] langsgegaan om te benadrukken dat hij mij met rust moest laten. Diezelfde avond belde [verdachte] naar mijn ouders om mij te spreken.
Op 25 maart 2012 zag ik hem bij de flat.
Op 27 maart 2012 ontving ik een brief van hem.
Op 2 april 2012 belde hij mij, ontving ik een mail van hem, belde hij mijn vader en belde hij aan mijn huis.
Op 3 en 4 april 2012 belde hij bij mij aan.
Op 5 april belde hij mijn ouders, op het moment dat ik daar was.
Op 7 april 2012 stuurde hij mij een sms.
Op 11 april 2012 belde hij bij mij aan.
Op 14 april 2012 belde hij mijn ouders.
Op 15 april 2012 belde hij mij.
Op 18 april 2012 belde hij mijn ouders twee keer.
Op 19 april 2012 ontving ik een brief van hem.
Op 20 april 2012 liep hij bij de flat.
Deze stalking heeft veel impact op mijn leven. Ik ben er angstig door en heb er nachtmerries van. Ik durf niet naar buiten als [verdachte] in de buurt is. Ik wil heel graag dat [verdachte] uit mijn leven verdwijnt.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor aangeefster (ongenummerde pagina’s) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als aanvullende verklaring van aangeefster [aangeefster 1] d.d. 3 mei 2012:
Afgelopen donderdag 26 april 2012 heb ik aangifte van stalking tegen [verdachte] gedaan, maar sinds die tijd zijn er weer een aantal dingen gebeurd.
Op donderdag 26 april 2012 in de middag is [verdachte] weer gezien bij de flat. Ik werd hiervan via de email op de hoogte gesteld door [betrokkene 2]. Ik heb hem omstreeks 19:30 uur bij mijn flat gezien. Er zijn sinds donderdag twee dingen gebeurd waardoor ik niet meer goed naar buiten durf.
Op vrijdag 27 april 2012 fietste ik naar huis vanaf mijn stage bij het [B]. Ik zag dat [verdachte] naast de flat op mij stond te wachten. Ik zag hem al van afstand en ben toen een zijstraat ingeslagen. Daar heb ik een van de hoofdbewoonsters gebeld, die samen met haar vriend naar buiten is gekomen. Ik dacht dat hij misschien niet mee zou lopen en ik gewoon naar binnen zou kunnen gaan. Ik zag dat [verdachte] wel mee liep. [verdachte] schreeuwde tegen mij. Hij kwam agressief over. Ik was bang. De hoofdbewoonster heeft de politie gebeld.
Naast dat [verdachte] tegen mij schreeuwde zag ik dat hij heel raar uit zijn ogen keek. Ik hoorde dat [verdachte] steeds zei dat ik met hem moest praten. [verdachte] geeft mij de schuld van alles.
Toen de politie kwam hebben ze besloten hem mee te nemen. Rond 20:00 uur belden ze dat ze hem weer vrij hadden gelaten.
Op 28 april is hij weer bij de flat geweest.
Op woensdag 2 mei 2012 omstreeks 17:00 uur ging ik vanaf het ziekenhuis [B] naar huis. Ik reed op de fiets, ongeveer op de helft van de route, stond [verdachte] , achter een muurtje verstopt, mij op te wachten. Toen [verdachte] mij zag bleek hij een fiets te hebben en fietste hij met mij mee. Hij begon weer over dat ik met hem moest praten. Ik heb een aantal keren gezegd dat hij weg moest gaan. Ik ben vervolgens de stad in gegaan en de Albert Heijn gelegen aan de [e-straat] binnengegaan. Toen ik weer buiten kwam zag ik [verdachte] aan de linkerkant achter een muur in de [c-straat] staan. Ik ben weer naar binnen gelopen bij de Albert Heijn en zag dat [verdachte] achter mij aan kwam. Ik heb gelijk bij de kassa gezegd dat hij me lastig viel. De meneer van de winkel stuurde [verdachte] de winkel uit en heeft de politie gebeld.
Het houdt mij allemaal erg bezig. Het kost mij veel energie om steeds maar om me heen te kijken, bang te zijn en hier over na te moeten denken.”
2.2.2
Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring van feit 1 in de zaak met parketnummer 18-192987-13 verder het volgende overwogen:
“Het gebruiken van de verklaring van aangeefster [aangeefster 1] voor het bewijs
In eerste aanleg is door de verdediging bepleit dat de verklaring van aangeefster [aangeefster 1] niet kan worden gebruikt voor het bewijs, omdat de verdenking tegen de verdachte alleen of in beslissende mate (‘solely or to a decisive extent’) berust op de verklaring van [aangeefster 1] en de verdediging haar - ondanks verzoeken daartoe - niet als getuige heeft kunnen horen. In hoger beroep is de verdediging ook niet in de gelegenheid geweest [aangeefster 1] als getuige te horen.
Het hof is van oordeel dat de verklaring van [aangeefster 1] in belangrijke mate steun vindt in overige bewijsmiddelen. Zowel verdachte zelf als meerdere andere getuigen verklaren over de vele contacten en contactpogingen van verdachte jegens aangeefster [aangeefster 1] in de ten laste gelegde periode, waarbij de getuigen ook verklaren over de zichtbare impact die deze ongewenste contactmomenten op aangeefster [aangeefster 1] hadden. Nu de verdenking tegen de verdachte aldus niet ‘solely or to a decisive extent’ berust op de verklaring van [aangeefster 1] kan deze verklaring worden gebruikt voor het bewijs.
Belaging
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van belaging als bedoeld in artikel 285b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr), zijn van belang de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijke leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
Uit de verklaring van aangeefster [aangeefster 1] blijkt dat zij op 18 september 2011 meerdere malen tegen verdachte heeft gezegd dat hij haar met rust moest laten, dat hij haar niet meer lastig moest vallen en dat zij anders de politie zou bellen. Verdachte heeft vervolgens op 22 september 2011 een e-mailbericht aan aangeefster [aangeefster 1] gestuurd waarin hij onder meer het volgende schrijft: “Ja, ik zit maar te denken over wat je als laatste zei tegen mij. “GA WEG”. (...) Ik wil je ZEKER NIET stalken en ik ga je echt niet opwachten“.
Op grond hiervan stelt het hof vast dat in ieder geval vanaf 18 september 2011 voor verdachte duidelijk is geweest dat aangeefster [aangeefster 1] niet langer was gediend van de zijn toenaderingen van verdachte.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte desondanks in de periode van 18 september 2011 tot en met 2 mei 2012 zeer frequent toenadering heeft gezocht tot aangeefster door haar te bellen, te mailen, te sms-en, brieven te sturen, op te wachten, te volgen en aan te spreken op straat. Hij heeft zich in die periode ook een groot aantal keren bevonden in en bij het flatgebouw waar aangeefster op dat moment woonde.
Het hof is van oordeel dat de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte jegens aangeefster, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van aangeefster zodanig zijn geweest dat sprake is geweest van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster.”
2.3.1
De bewezenverklaring van feit 2 in de zaak met parketnummer 18-192987-13 steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“10. De door verdachte op 15 oktober 2020 ter terechtzitting van het hof afgelegde verklaring, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik heb het advocatenkantoor [F] op 22 juli 2013 een aantal keren gebeld.
11. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte (pagina 9 t/m 10) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van aangever [betrokkene 6]:
Ik ben werkzaam bij het advocatenkantoor [F] te [plaats] en doe namens het kantoor aangifte van belaging.
Al geruime tijd wordt mijn kantoor lastiggevallen door [verdachte] . Hij is de ex-partner van een cliënte van één van onze advocaten. [verdachte] is al meerdere malen op ons kantoor gekomen. Wij hebben hem toen keer op keer verzocht het pand te verlaten. De zaak van zijn ex-partner was in de visie van die ex-partner afgedaan. Wij hebben [verdachte] niets meer te zeggen en willen niet dat hij contact zoekt. Ik kan u zeggen dat [verdachte] al een straat- en contactverbod heeft gehad.
Op 16 en 17 januari 2013 is [verdachte] meerdere malen op kantoor geweest. Wij hebben uiteindelijk de politie gebeld. Wij hebben hem op 21 januari 2013 een brief gestuurd inhoudende het verzoek aan hem om niet meer te komen.
Daarna heeft [verdachte] nog meermalen contact gezocht. Op 15 juli heeft [verdachte] meermalen gebeld. Daarover heeft mijn collega [betrokkene 7] hem een mail gestuurd inhoudende het verzoek om niet meer te bellen.
Desondanks heeft [verdachte] op 22 juli 2013 enorm vaak mijn kantoor gebeld. Wij schatten dat hij ongeveer 100 keer heeft gebeld. Ik weet wel dat hij één van onze medewerkers, [betrokkene 8], heeft gefeliciteerd dat zij het tachtigste telefoontje van de dag heeft aangenomen. Andere medewerkers heeft hij bijvoorbeeld gezegd: “Vervelend hè, dat ik alweer bel?” en “Ik kan tot 17:00 uur bellen geloof ik vandaag, dan ga ik morgen wel weer verder”.
Onze medewerkers hebben meermalen gezegd niet te willen dat hij nog belt. Zij vinden het vervelend dat hij belt, met name ook omdat zij hierdoor niet aan hun reguliere werkzaamheden toekomen. Het verstoort de organisatie en geeft veel druk. Om die reden wil ik ook aangifte van stalking doen. Wij willen dat het stopt en dat [verdachte] ons niet meer lastig valt.
12. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige (pagina 13 t/m 14) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 8]:
Ik ben werkzaam als secretaresse bij het advocatenkantoor [F], gevestigd aan de [d-straat 1] te [plaats].
Op 22 juli 2013 was ik ook aan het werk. Die dag was ik onder andere werkzaam van 12:30 uur tot 14:30 uur aan de balie van ons kantoor. Daarbij hoort ook het beantwoorden van de telefoon. De genoemde dag heb ik met zekerheid vijftig tot vijfenvijftig keer telefonisch gesproken met [verdachte] . Ik had die ochtend al begrepen van mijn collega dat [verdachte] al heel vaak had gebeld. We hadden met elkaar afgesproken dat als [verdachte] weer zou bellen dat we de telefoon maar gewoon op zouden leggen. Omdat [verdachte] zo vaak belde hebben we maar tot deze maatregel besloten. Het was ons inziens echt stalken via de telefoon. In de paar uurtjes die ik aan de balie heb gewerkt heb ik zoals gezegd ruim vijftig keer telefoon gehad, Toen ik opnam hoorde ik dat [verdachte] zijn naam noemde. Elke keer heb ik meteen weer de hoorn opgelegd. [verdachte] belde ongeveer elke twee minuten.
Ik weet dat mijn collega in de ochtend nog met [verdachte] heeft gesproken en hem heeft gezegd niet weer te bellen. Dat heeft dus niet geholpen.
13. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige (pagina 15 t/m 16) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 9]:
Ik ben als receptioniste/telefoniste werkzaam bij advocatenkantoor [F] aan de [d-straat 1] te [plaats].
Op maandag 22 juli 2013 was ik ook aan het werk. Ik was als telefoniste werkzaam. Die dag werd ik vele tientallen malen gebeld door [verdachte] . Dit gebeurde zo vaak, soms met seconden of minuten ertussen, dat we overleg hebben gehad met de advocaten. Ik kreeg de opdracht om als [verdachte] weer zou bellen om te zeggen dat we het gesprek gingen beëindigen. Daarna moest ik de verbinding verbreken. Dat heb ik die maandag tientallen malen gedaan. Het was namelijk zo dat [verdachte] maar bleef bellen. Onophoudelijk. Hij belde ook met een afgeschermd nummer. Op die manier kon ik dus niet zien of [verdachte] belde of een gewone cliënt. Daarom moest ik steeds de telefoon aannemen.
Door deze grote hoeveelheid telefoontjes kon ik niet aan mijn reguliere werkzaamheden toekomen. Ik vond het erg storend dat [verdachte] steeds belde. Ik kon nauwelijks andere telefoontjes aannemen. Hij belde zo vaak dat het mij leek alsof hij de herhaaltoets gebruikte.”
2.3.2
Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring van feit 2 in de zaak met parketnummer 18-192987-13 verder het volgende overwogen:
“De rechtbank heeft in haar vonnis hierover het volgende overwogen:
“Ook in dit geval stelt de rechtbank voorop dat bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van belaging als bedoeld in artikel 285b, eerste lid, Sr van belang zijn de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer. Daarbij is voorts van belang dat de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer zich niet alleen uitstrekt tot (de directe omgeving van) diens eigen woning, maar ook tot openbare ruimtes en de werkomgeving, mits het slachtoffer in die omgeving redelijkerwijs aanspraak kon maken op (een zekere mate van) privacy en de inbreuk voldoende indringend is. De rechtbank verwijst in dit kader naar een arrest van de Hoge Raad van 29 juni 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BL8642).
In dit geval heeft verdachte enkel contact gezocht met de medewerkers van advocatenkantoor [F], terwijl zij zich bevonden in hun werkomgeving.
Naar het oordeel van de rechtbank moet onderscheid worden gemaakt tussen enerzijds de gedragingen van verdachte voorafgaand en na 22 juli 2013 en anderzijds de gedragingen van verdachte op 22 juli 2013.
Uit het dossier blijkt dat verdachte in de periode voorafgaande aan 22 juli 2013 enkele keren bij advocatenkantoor [F] is geweest. Tijdens die bezoeken is hem telkens verzocht het pand te verlaten en is ook enkele malen de politie gebeld en ter plaatse gekomen. Nadat verdachte op 15 juli 2013 meerdere malen met het advocatenkantoor had gebeld, is hem verzocht niet meer te bellen. Op 23 juli 2013 heeft verdachte ten minste eenmaal met het advocatenkantoor gebeld.
De rechtbank is van oordeel dat de frequentie van de gedragingen van verdachte in de periode voorafgaande en na 22 juli 2013 niet zodanig hoog is geweest en de aard daarvan niet zo indringend is geweest dat in die periode kan worden gesproken van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de medewerkers van het advocatenkantoor [F]. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte op enig moment een zakelijke relatie heeft gehad met dit advocatenkantoor en de medewerkers hem te woord stonden in hun hoedanigheid van receptionist, telefonist of advocaat.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte twee medewerkers van het advocatenkantoor op 22 juli 2013 -ieder afzonderlijk- tientallen malen heeft gebeld.
Hoewel deze handelingen zich hebben beperkt tot een periode van niet meer dan ongeveer acht uren (de tijd dat het kantoor op de desbetreffende datum geopend was), kan naar het oordeel van de rechtbank - ook objectief bezien - toch worden gesproken van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de medewerkers van het advocatenkantoor. Daartoe overweegt de rechtbank dat verdachte in deze periode zo vaak met de beide telefonistes van het kantoor heeft gebeld dat zij bijna voortdurend bezig waren met het afhandelen van zijn telefoontjes, waardoor zij op een zeer indringende wijze werden gehinderd in hun dagelijkse werkzaamheden. Doordat verdachte belde vanaf een afgeschermd nummer konden zij niet zien dat hij degene was die belde, waardoor zij telkens genoodzaakt waren de telefoon op te nemen. Naar het oordeel van de rechtbank leidt een dergelijke uitzonderlijke hoge frequentie van contactpogingen naar algemene ervaringsregels tot onaangenamen gevoelens van stress en irritatie en is de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de medewerkers daardoor zo indringend, dat zij zich daartegen - ook in hun werkomgeving - beschermd mochten achten. Gelet ook op de gebeurtenissen voorafgaand aan 22 juli 2013 en de omstandigheid dat verdachte ook op die dag zelf meerdere malen is verzocht niet meer te bellen, moet het voor verdachte zonder meer duidelijk zijn geweest dat de medewerkers van advocatenkantoor [F] niet met hem wensten te spreken. Dit geldt temeer nu uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte in de telefoongesprekken een medewerker heeft gefeliciteerd met het feit dat zij het 80ste telefoontje van die dag heeft aangenomen en dat hij heeft gezegd: “Vervelend hè, dat ik alweer bel?” en “Ik kan tot 17:00 uur bellen geloof ik vandaag, dan ga ik morgen wel weer verder.” Hier leidt de rechtbank uit af dat het doel van de verdachte was (de medewerkers van) het advocatenkantoor lastig te vallen. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de medewerkers dit ook zo hebben ervaren. Dat verdachte in zijn contacten met de medewerkers vriendelijk bleef en dat zij hem vanaf een bepaald moment niet meer te woord stonden, maar het contact met hem meteen verbraken, doet hier niets aan af.
Door zijn gedragingen heeft verdachte de medewerkers van het advocatenkantoor gedwongen contact met hem te hebben en hem aan te horen en hij heeft hen gedwongen te dulden dat hij contact met hen zocht.”
Het hof sluit zich aan bij deze overwegingen van de rechtbank.
Het hof is - gelet op het voorgaande - van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich op 22 juli 2013 aan de ten laste gelegde belaging schuldig heeft gemaakt.”
2.4.1
De bewezenverklaring van feit 1 in de zaak met parketnummer 18-830311-14 steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“14. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte (pagina 30 t/m 34) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [benadeelde] :
Ik ben werkzaam als caissière bij de [A] aan de [f-straat] te [plaats]. Op zaterdag 16 augustus 2014 omstreeks 13:25 uur, was ik hier aan het werk.
Mijn collega [betrokkene 10] had problemen met een man in de winkel. Ik zag dat die man [betrokkene 10] duwde of sloeg en ben er vervolgens tussen gesprongen. Direct daarna voelde ik ineens dat ik keihard op mijn neus werd geraakt. Ik voelde direct heel veel pijn. Ik heb niet eens gemerkt dat ik viel. Even later ontdekte ik dat ik op de grond lag. Ik ben in de ambulance naar het ziekenhuis gebracht. Ik had dus een bloedneus met erg veel bloed.
Ik heb nu erg veel last van mijn hoofd, mijn neus en mijn lichaam. Mijn gezicht doet veel pijn.
15. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige (pagina 43 t/m 44) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 11]:
Op zaterdag 16 augustus 2014 omstreeks 13:30 uur was ik aanwezig in de [A] bouwmarkt aan de [f-straat] te [plaats]. Ik zag daar een mishandeling van een medewerkster van de [A].
Een medewerkster was in gesprek met een man. Ik stond 5 à 10 meter bij hen vandaan. Ik hoorde dat de man in discussie was met haar. De man kwam zeer agressief op mij over. Ik zag dat de man naar buiten liep. Ik zag dat twee medewerksters van de [A] achter de man aanliepen. Ik ben richting de balie gelopen en had goed zicht op wat er gebeurde. Ik zag dat de man steeds agressiever werd. Ik zag dit omdat de man heftig met zijn armen stond te zwaaien. Ik zag dat de man een medewerkster wegduwde. Ik zag dat de andere medewerkster achter hem stond. Ik zag dat de man zijn rechterarm naar voren bewoog. Ik zag dat de man de arm in gehoekte stand, met volle snelheid naar achteren bewoog. Ik zag dat de elleboog van de man midden in het gezicht van de medewerkster belandde. Ik hoorde een knal toen de elleboog van de man het gezicht van het meisje trof. Ik zag dat het meisje door de elleboogstoot achterover viel en een meter verderop op de grond terecht kwam.
16. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige (pagina 47 t/m 48) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 12]:
Ik ben getuige geweest van een mishandeling.
Op zaterdag 16 augustus 2014 was ik omstreeks 13:30 uur bij de [A] in [plaats]. Ik zag dat een medewerkster van de [A] een discussie had met een man. Ik zag dat er een tweede medewerkster aan kwam lopen. Zij heeft ons naar de informatiebalie gebracht. Daar kwam zij korte tijd later weer terug om de telefoon van de infobalie te halen.
Ik zag dat de man die zo moeilijk deed, naar de uitgang liep. Ik zag dat de medewerkster achter de man aanliep en zei dat hij moest stoppen. De medewerkster ging voor hem staan. Direct daarna ging de medewerkster die de telefoon had gepakt ook naar hen toe. Ik zag dat de man de eerste medewerkster die voor hem stond wegduwde. Toen dit gebeurde kwam de tweede medewerkster ertussen. Ik zag vervolgens dat de man met kracht zijn rechterarm naar achteren bewoog en daarmee de medewerkster in haar gezicht raakte. Ik zag dat de medewerkster door de klap achteruit viel en met beide voeten van de grond kwam en hierna op haar rug tegen de grond viel.
Kort daarna kwamen er mensen van de [A] bij die de man beet hebben gepakt en meegenomen de [A] in.
Ik zag dat het meisje nog steeds trillend op de grond lag en haar beide handen voor haar gezicht hield. Zij had bloed aan haar gezicht en aan haar handen.
17. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor verdachte (pagina 67 t/m 71) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van verdachte [verdachte] d.d. 17 augustus 2014:
Opmerking verbalisanten: We willen vragen over wat er gisteren is gebeurd [het hof begrijpt: 16 augustus 2014]. Je bent gisteren naar de [A] aan de [f-straat] te [plaats] gegaan.
Ik ben de [A] binnen gegaan. Ik had daar een onprettig gesprek met een medewerkster. Ik wilde weggaan en ineens stond de caissière bij ons.
Toen ik richting de uitgang liep kwam die vrouw achter mij aan lopen. Ik stond bij het poortje van de ingang en de baliemedewerkster ging voor mij staan. Ik ben doorgelopen, maar werd ineens van achteren vastgepakt. Ik voelde dat ik werd tegengehouden. Ik heb mijn rechterarm naar achteren geslagen. Dit was een neerwaartse beweging naar achteren. Ik maakte deze beweging omdat ik weg wilde. Ik wist niet wie er achter mij stond. Toen ik achter mij keek zag ik de caissière op de grond liggen. Ik ben vervolgens met de mensen van de [A] meegelopen.
Ik denk dat de slag erg hard geweest is, want ik zag dat ze op de grond lag en een bloedneus had.”
2.4.2
Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring van feit 1 in de zaak met parketnummer 18-830311-14 verder het volgende overwogen:
“Verdachte heeft bij de rechtbank verklaard dat hij niet degene is geweest die aangeefster in het gezicht heeft geraakt en dat hij ook geen opzet heeft gehad om aangeefster pijn of letsel toe te brengen.
Het hof overweegt hierover het volgende.
Het hof stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - in dit geval het toebrengen van letsel en/of pijn - aanwezig is indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Of in dat concreet geval sprake is van voorwaardelijk opzet zal, indien de verklaringen van verdachte en/of eventuele getuigenverklaringen geen inzicht geven over wat ten tijde van de gedraging in verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval, waarbij de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht van belang zijn. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg heeft aanvaard.
Op grond van de verklaring van verdachte - bij de politie afgelegd op 17 augustus 2014 -, de verklaring van aangeefster [benadeelde] , de verklaring van getuige [betrokkene 11] en de verklaring van getuige [betrokkene 12] stelt het hof vast dat verdachte merkte dat iemand hem van achteren benaderde en vastpakte, dat hij toen zijn elleboog met kracht naar achteren bewoog, dat hij aangeefster daarbij volop in het gezicht raakte en dat aangeefster daardoor letsel in haar gezicht had en viel.
Deze gedragingen van verdachte kunnen naar het oordeel van het hof naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op het toebrengen van pijn en/of letsel aan aangeefster dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Contra-indicaties hiervoor heeft het hof niet aangetroffen. Gelet op vorenstaande is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte voorwaardelijke opzet had op het toebrengen van pijn en letsel aan aangeefster.”
3. Procesgang met betrekking tot de in het eerste cassatiemiddel bedoelde getuigenverzoeken
3.1
De rechtbank heeft de verdachte onder meer veroordeeld voor belaging van [aangeefster 1] en mishandeling van [benadeelde] . Voor de bewezenverklaring van die feiten heeft de rechtbank onder meer gebruikgemaakt van de verklaring van de aangeefster [aangeefster 1] (wat betreft de belaging) en van de aangeefster [benadeelde] (wat betreft de mishandeling).
3.2.1
Bij de stukken bevindt zich een door de rechter-commissaris opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 25 september 2015. Uit dat proces-verbaal blijkt dat, hoewel de verdachte “meerdere verzoeken” daartoe heeft gedaan, de rechter-commissaris de verdachte niet heeft toegelaten tot de verhoren van een aantal getuigen, onder wie de getuige [benadeelde] . Dat proces-verbaal houdt onder meer als bevindingen van de rechter-commissaris in:
“Zeker vanaf het moment van de verwijzing door de meervoudige strafkamer naar de rechter-commissaris (december 2014), heeft [verdachte] het kabinet van de rechter-commissaris een zeer groot aantal brieven en verzoeken gestuurd. Daarvoor echter heeft verdachte vanaf begin 2014 meer dan regelmatig contact opgenomen met het kabinet rc. Daarnaast heeft verdachte een aantal klachten ingediend over het kabinet. Verdachte heeft daarnaast de rechter-commissaris een aantal malen gewraakt. Ook heeft [verdachte] het kabinet van de rechter-commissaris te [plaats] dermate vaak gebeld, dat van een zekere stelselmatigheid gesproken kan worden. Het telefoneren van [verdachte] naar het kabinet rc is meer dan eens ten koste van de bedrijfsvoering ervan gegaan. Recent is ook gebleken dat verdachte een aantal van deze telefoongesprekken heeft opgenomen.
(...)
De belangen van de verdachten plegen in het kabinet rc ter gelegenheid van getuigenverhoren door de rechter-commissaris, te worden behartigd door de raadsman of -vrouw van verdachten. Zou [verdachte] ten tijde van de getuigenverhoren over rechtsgeleerde bijstand hebben beschikt, dan zou zijn raadsman of -vrouw zeker zijn toegelaten teneinde de getuigen te kunnen ondervragen. De raadsman van verdachte, mr M.G.J. Smit, advocaat te Rotterdam, heeft zich als raadsman van [verdachte] met ingang van 28 juli 2014 teruggetrokken (...). [verdachte] heeft kennelijk nadien geen raadsman of -vrouw gevonden die zijn juridische belangen wilden behartigen. Op de voet van art. 187a Sv heeft de rechtercommissaris één- en andermaal door tussenkomst van de plaatselijke deken van de orde van advocaten getracht een advocaat te doen toevoegen, doch om de hen moverende redenen hebben achtereenvolgens meerdere raadslieden de verdediging van de verdachte telkens niet op zich genomen. Ondanks advies van de rechter-commissaris aan verdachte zich te voorzien van een advocaat, heeft geen raadsman of -vrouw zich in de zaak- [verdachte] als zodanig gesteld.
Ondanks meerdere verzoeken daartoe, heeft de rechter-commissaris verdachte niet toegelaten tot de verhoren van de getuigen (vgl. art. 186a lid 2 Sv). De rechter-commissaris vreesde dat het onderzoeksbelang, gelet op het hiervoor omschreven gedrag van [verdachte] , door diens aanwezigheid bij de verhoren dusdanig in het gedrang zou komen dat daardoor een goed getuigenverhoor niet mogelijk zou zijn. In het bijzonder zou het gevaar niet denkbeeldig geweest zijn, dat de getuigen in de aanwezigheid van de verdachte, geen vragen meer durfden beantwoorden (‘dichtklappen’) of zich anderszins geïntimideerd zouden gaan voelen. De rechter-commissaris heeft overwogen om het nadeel dat verdachte heeft ondervonden door geen gebruik te kunnen maken van zijn ondervragingsrecht, te compenseren door gebruik te maken van een video-verbinding. Naar het oordeel van de rechter-commissaris zou dat weinig soelaas hebben geboden, gelet op bovenvermeld gedrag. Om de afwezigheid van verdachte tijdens de getuigenverhoren te compenseren, is verdachte door de rechter-commissaris telkens in de gelegenheid gesteld zijn vragen schriftelijk in te dienen. Daar heeft verdachte telkenmale geen gebruik van gemaakt.”
3.2.2
Het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 28 januari 2016 houdt onder meer het volgende in:
“Ten aanzien van de reeds gehoorde getuigen is de rechtbank van oordeel dat de rechter-commissaris zich voldoende heeft ingespannen om de getuigen te horen in het bijzijn van een advocaat van verdachte. De rechtbank moet vaststellen dat dit helaas niet is gelukt. Dit is voor de rechter-commissaris reden geweest om verdachte de gelegenheid te geven schriftelijke vragen in te dienen. Daar heeft verdachte geen gebruik van gemaakt. Door het bieden van deze mogelijkheid, is naar het oordeel van de rechtbank voldoende compensatie geboden. De rechtbank ziet in de omstandigheid dat verdachte, noch zijn advocaat aanwezig is geweest bij de verhoren van deze getuigen dan ook geen reden om de zaak aan te houden om de getuigen opnieuw te horen.
De rechtbank heeft het verzoek om [aangeefster 1] als getuige te horen toegewezen, maar zij is niet gehoord omdat dit volgens de rechter-commissaris niet mogelijk is. Hij heeft dit uitgelegd in een proces-verbaal en heeft daarbij acht geslagen op de brief van de psychiater. De rechtbank kan deze beslissing volgen en zij ziet geen noodzaak om het oordeel van de psychiater door een deskundige te laten toetsen. Het is niet zo dat de psychiater zich alleen heeft gebaseerd op een interview met de ouders van [aangeefster 1] . De psychiater heeft ook een gesprek gehad met [aangeefster 1] zelf en dat gesprek is niet summier geweest. Gelet op de bevindingen van de psychiater bieden ook andere verhoorconstructies of het horen van [aangeefster 1] in een later stadium geen reële mogelijkheid. De rechtbank acht zichzelf voldoende in staat om de betrouwbaarheid van de verklaring van [aangeefster 1] te beoordelen en zij ziet dan ook geen aanleiding om daartoe een deskundige te benoemen.”
3.3.1
De verdachte heeft bij brief van 17 februari 2016 aan het hof verzocht om het horen van getuigen. Deze brief houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
“Horen van getuigen in de zaak 18/830311-14:
(...)
2 - Horen van [benadeelde] (...)
Na het vele malen bekijken van het filmpje en keer op keer te hebben bekeken kom ik [verdachte] tot de conclusie dat [benadeelde] mij de paraplu heeft afgepakt en mijn de paraplu met kracht van me schouder heeft afgetrokken.
De paraplu zat vast op me linker schouder met een nylonkoord en een stukje was een leer bandje. Dat leren bandje is gebroken. Toen [benadeelde] de paraplu had stond ze er vervolgens mee in haar linker hand en had de paraplu ongeveer vast bij het handvat en/of er net onder.
Dat is ook te zien op het filmpje dat [benadeelde] met haar armen iets naar achter in haar hand de paraplu vast heeft. [aangeefster 2] stond er nog bij en zeker niet op haar knieën. Waarna [aangeefster 2] de paraplu overnam van [benadeelde] .
Daarna sloeg [aangeefster 2] zowel mij als haar collega [benadeelde] .
Het hele voorval wat ik beschrijf is ook in een tijdsbestek van nog geen vier (4) seconden gebeurt. Ik kon zeker en onmogelijk doen wat de beide vrouwen van de [A] beweren in hun verklaringen.
Ik mag misschien wel snel kunnen reageren. Maar ben zeker geen super mens om zo alle handelingen uit te voeren die de beide vrouwen in hun verklaring geven.
Om de bovengenoemd beschreven rede wil ik ook dat [benadeelde] onder ede bij de raadsheer-commissaris word gehoord. Ik wil zeker in de gelegenheid worden gesteld om ook vragen te stellen aan [benadeelde] . Mede omdat zij mij ook de paraplu heeft afgepakt. Ook had ik geen advocaat dit vragen kon stellen.
(...)
Horen van de andere getuigen in de zaak van de [A] te [plaats].
(...)
6 - [betrokkene 11] (...)
(...)
10 - [betrokkene 12] (...)
Ik wil ook dat deze bovengenoemde getuigen opnieuw worden gehoord en wel dat ik [verdachte] niet in de gelegenheid ben gesteld om vragen te stellen aan de getuigen en hun te confronteren met tegenstrijdigheden in hun verklaringen. Ook is mij ontnomen dat ik kon worden bijgestaan door een advocaat en dat heb ik ook goed gemotiveerd.
(...)
Parketnummer 18/192987-13:
(...)
Het horen van getuigen:
1 - [aangeefster 1] (...)
2 - [getuige] (...)
3 - [betrokkene 3] (...)
4 - [betrokkene 13]
(...)
Motivatie om getuigen op te roepen:
Mijn toenmalige raadsvrouw heeft ook al geconcludeerd dat [aangeefster 1] zeer kwalijk gedrag heeft vertoond. Ik kan er nog veel meer over verklaren. Ik heb immers een relatie gehad met [aangeefster 1] . Ook al wil [aangeefster 1] dat proberen te ontkennen.
Omdat ik zeer goed van mijn zaken op de hoogte ben, wil ik zeker in de gelegenheid worden gesteld dat ik de vragen aan [aangeefster 1] kan stellen. Zodra [aangeefster 1] wordt gehoord bij de raadsheer-commissaris.”
3.3.2
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 8 februari 2018 heeft de verdachte deze getuigenverzoeken tijdens het onderzoek ter terechtzitting herhaald. Het proces-verbaal van de terechtzitting houdt onder meer het volgende in:
“De verdachte verklaart voorts - zakelijk weergegeven - :
(...)
De getuigen 1 t/m 10 die ik in de brief van 17 februari 2016 heb genoemd zijn in eerste aanleg zonder procesvertegenwoordiging gehoord. Ik kon daarom geen vragen stellen. Dit moet hersteld worden.
De oudste en de jongste raadsheer geven desgevraagd aan dat zij geen vragen hebben met betrekking tot voornoemde onderzoekswensen die zien op de zaak met parketnummer 18-830311-14. Ook de advocaat-generaal geeft aan geen vragen te hebben.
De verdachte vervolgt - zakelijk weergegeven -:
Met betrekking tot de getuigen die ik in het kader van de zaak met parketnummer 18-192987-13 heb opgegeven, is met name getuige [aangeefster 1] van belang. In haar aangifte staan veel onjuistheden. Ik kan onderbouwen dat zij dingen heeft verklaard die niet juist zijn.
Ik acht het van belang om [aangeefster 1] en de daarmee samenhangende getuigen [getuige], [betrokkene 3], [betrokkene 13] en Ottens te horen om de achtergrond van het gebeuren te schetsen. Om duidelijk te maken wie wat, waar en waarom heeft gedaan.
Daar heb ik bij de rechtbank de kans niet voor gekregen: [betrokkene 13] en Ottens waren de huismeesters en zij waren heel vijandig naar mij toe.
(...)
De beslissing van het hof op de verzoeken van de verdachte luidt als volgt:
Met betrekking tot de door verdachte gevraagde getuigen stelt het hof voorop dat het hof goed kennis heeft genomen van het dossier, de processen-verbaal van de terechtzittingen, en hetgeen verdachte naar voren heeft gebracht. Het hof dient te beoordelen of het in het belang van de verdediging dan wel noodzakelijk is dat de getuigen worden gehoord. In de motivering van verdachte ziet het hof geen verdedigingsbelang noch de noodzaak om de door verdachte opgegeven personen te horen. In verband met de bijzondere positie van de getuige [aangeefster 1] merkt het hof op dat het hof zich ten aanzien van die getuige voldoende voorgelicht acht. De getuigenverzoeken worden gezien het voorgaande afgewezen.”
3.3.3
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 15 oktober 2020 heeft de verdachte opnieuw verzocht om het horen van [aangeefster 1] en [benadeelde] als getuigen. Het proces-verbaal van de terechtzitting houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
“De verdachte verklaart als volgt:
Met betrekking tot feit 1 van parketnummer 18-192987-13:
(...)
In 2011 ontstond op een gegeven moment de situatie dat [aangeefster 1] mijn belangstelling niet meer op prijs stelde. Ik wil [aangeefster 1] graag als getuige horen.
(...)
Ik ben daar in het flatgebouw geweest. Ik ben uiteindelijk aangehouden door de politie. Dat was toen alles al was geëscaleerd. Ik vind dat er een stalker van mij is gemaakt.
Ik vraag het hof of [aangeefster 1] gehoord kan worden in dezen.
De voorzitter vraagt aan de verdachte:
Daar is door het hof al op beslist op 8 februari 2018.
De verdachte verklaart als volgt:
Er wordt hier een stalker van mij gemaakt.
Zo ligt er bijvoorbeeld in het dossier een lijst met sms-jes van mij aan [aangeefster 1] , maar haar sms-jes aan mij zijn er niet bij.
(...)
Ik wilde een oplossing hebben om door te kunnen met mijn leven. Ik wilde om de tafel zitten voor een oplossing die mij ook ten goede zou komen. Ik kan niet ontkennen dat ik daar vaker ben geweest. Ik voelde mij machteloos.
Ik wil nog steeds dat [aangeefster 1] wordt gehoord door het hof.
(...)
Met betrekking tot feit 1 van parketnummer 18-830311-14:
(...)
[benadeelde] en [aangeefster 2] zijn als getuigen gehoord. Maar ik heb niet geslagen en kan ook niet geslagen hebben. U ziet mij op de beelden schuin staan. Dat betekent dat ik hard verwijderd word en hard wegloop, bij [aangeefster 2] en [benadeelde] vandaan. Dan kan ik toch niet slaan. Ik vind het jammer dat u de beelden niet toont en de getuigen [aangeefster 2] en [benadeelde] niet oproept.
(...)
De verdachte verklaart als volgt:
Ik wil getuigen laten horen. Ik heb hier een uitgebreide verklaring die ik in wil brengen, maar dan wil ik ook [benadeelde] en [aangeefster 2] als getuige hebben. U, voorzitter, heeft gezegd dat op 8 februari 2018 beslissingen zijn genomen op de onderzoekswensen.
De voorzitter deelt mee dat het klopt dat hij heeft gezegd dat er op 8 februari 2018 beslissingen zijn genomen op de onderzoekswensen.”
3.3.4
Het hof heeft de verzoeken tot het horen van [aangeefster 1] en [benadeelde] bij arrest als volgt afgewezen:
“Verzoek van verdachte tot horen getuigen
Ter zitting van 15 oktober 2020 heeft verdachte nogmaals verzocht om de getuigen [aangeefster 1] , [benadeelde] en [aangeefster 2] als getuigen te horen.
Het hof overweegt hierover het volgende.
Het verzoek tot het horen van de getuigen is getoetst aan het noodzakelijkheidscriterium nu reeds op 8 februari 2018 door het hof op deze verzoeken in afwijzende zin is beslist en het onderzoek op 15 oktober 2020 met instemming van verdachte is hervat in de stand waarin het zich ten tijde van de eerst genoemde datum bevond.
Verdachte heeft zijn verzoeken niet anders onderbouwd dan met de mededeling dat deze getuigen moeten worden gehoord.
(...)
Het hof is van oordeel dat de verzoeken tot het horen van de getuigen [aangeefster 1] en [benadeelde] onvoldoende zijn onderbouwd en dienen te worden afgewezen nu de noodzaak tot het horen van deze getuigen niet is gebleken. Het hof acht zich voldoende geïnformeerd.”

4.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

4.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer over de afwijzing door het hof bij arrest van de door de verdachte gedane verzoeken tot het horen van [aangeefster 1] en [benadeelde] .
4.2.1
Het hof heeft het verzoek tot het horen van [aangeefster 1] als getuige bij arrest afgewezen, omdat het verzoek onvoldoende is onderbouwd en het hof zich voldoende geïnformeerd acht.
4.2.2
Dit oordeel is - mede gelet op wat aan het verzoek tot het horen van [aangeefster 1] als getuige ten grondslag is gelegd - niet zonder meer begrijpelijk. De Hoge Raad neemt hierbij in aanmerking dat het hof de bewezenverklaring heeft aangenomen mede op grond van die door de verdachte betwiste verklaringen van [aangeefster 1] zonder dat de verdediging deze getuige heeft kunnen ondervragen, terwijl het hof niet blijk ervan heeft gegeven te hebben nagegaan of de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces (vgl. HR 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576). Voor zover het hof - nu het hof op de terechtzitting van 8 februari 2018 de positie van [aangeefster 1] heeft aangeduid als een “bijzondere positie” - heeft beoogd de afwijzing van het verzoek mede te doen steunen op de omstandigheid dat sprake is van een gegrond vermoeden, zoals bedoeld in artikel 288 lid 1, onder b, van het Wetboek van Strafvordering, dat de gezondheid of het welzijn van [aangeefster 1] door het afleggen van een verklaring in gevaar zou worden gebracht, is dat oordeel niet zonder meer begrijpelijk, mede gelet op de motiveringseisen die gelden voor de toepassing van die bepaling (vgl. HR 6 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL9001, rechtsoverweging 3.3.2) en in het bijzonder in aanmerking genomen dat het hof zich niet heeft uitgelaten over de mogelijkheid maatregelen te treffen ter bescherming van het belang van de gezondheid of het welzijn van de getuige waardoor - al dan niet in beperkte mate - een mogelijkheid tot ondervraging wordt geboden.
4.2.3
Het cassatiemiddel slaagt in zoverre.
4.3.1
Het hof heeft het verzoek tot het horen van [benadeelde] als getuige eveneens bij arrest afgewezen, omdat het verzoek onvoldoende is onderbouwd en het hof zich voldoende geïnformeerd acht.
4.3.2
Dit oordeel is niet zonder meer begrijpelijk, in aanmerking genomen dat de verdachte ter onderbouwing van dit verzoek heeft aangevoerd dat hij zelf niet heeft geslagen en hij de gang van zaken zoals die naar voren komt in de door de [benadeelde] afgelegde verklaring betwist, terwijl het hof de bewezenverklaring mede op grond van die verklaring van [benadeelde] heeft aangenomen zonder dat de verdediging deze getuige heeft kunnen ondervragen. Voor zover het cassatiemiddel daarover klaagt, is het terecht voorgesteld (vgl. HR 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576, rechtsoverweging 2.9.2).
4.3.3
Dit leidt echter niet tot cassatie, omdat de verdachte gelet op het volgende onvoldoende belang heeft bij vernietiging van de bestreden uitspraak op dit punt. Het hof heeft kennelijk en niet onbegrijpelijk geoordeeld dat - ook met de afwijzing van het verzoek tot het horen van [benadeelde] - het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces en de daaraan verbonden notie van ‘the overall fairness of the trial’ niet in de weg staan aan het gebruik voor het bewijs van de door [benadeelde] afgelegde verklaring. De Hoge Raad neemt daarbij het volgende in aanmerking. Uit de onder 3.2.1 en 3.2.2 vermelde processen-verbaal blijkt dat in eerste aanleg het verzoek tot het horen van onder meer [benadeelde] als getuige is toegewezen en dat een aantal getuigen, onder wie [benadeelde] , door de rechter-commissaris is gehoord, maar dat deze verhoren - om de door de rechter-commissaris uiteengezette redenen die het gedrag van de verdachte betreffen - niet in aanwezigheid van de verdachte of een raadsman van de verdachte konden plaatsvinden. De rechter-commissaris heeft voorafgaand aan de verhoren van deze getuigen aan de verdachte de gelegenheid gegeven schriftelijke vragen in te dienen. Daarmee is aan de verdachte een belangrijke compensatiemogelijkheid geboden voor de beperkingen die door toedoen van de verdachte zijn ontstaan als gevolg van het horen van getuigen buiten aanwezigheid van de verdediging, waarvan de verdachte - zonder dat hij daarvoor een reden heeft opgegeven - geen gebruik heeft willen maken. Daarnaast neemt de Hoge Raad in aanmerking dat de bewezenverklaring mede steunt op de door de verdachte zelf afgelegde verklaring (bewijsmiddel 17), die inhoudt dat de verdachte, nadat hij voelde dat hij werd tegengehouden, met zijn rechterarm naar achteren heeft geslagen, dat hij vervolgens zag dat de kassière ( [benadeelde] ) op de grond lag en dat hij denkt dat de slag erg hard is geweest.
4.3.4
Voor zover het cassatiemiddel klaagt over de afwijzing van het verzoek [benadeelde] als getuige te doen horen, kan het niet tot cassatie leiden.

5.Beoordeling van het vijfde cassatiemiddel

5.1
Het cassatiemiddel klaagt dat de bewezenverklaring van het in de zaak met parketnummer 18-192987-13 onder 2 tenlastegelegde, voor zover die inhoudt dat de verdachte wederrechtelijk stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van medewerkers van het advocatenkantoor [F] , niet uit de door het hof gebruikte bewijsvoering kan worden afgeleid.
5.2
In aanmerking genomen wat de onder 2.2 en 2.3 weergegeven bewijsvoering inhoudt omtrent de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van medewerkers van het advocatenkantoor [F] , is het oordeel van het hof dat sprake is van ‘stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer’ als bedoeld in artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht niet zonder meer begrijpelijk. De bewezenverklaring is in dat opzicht ontoereikend gemotiveerd. Dat het gedrag van de verdachte als storend voor de organisatie van het advocatenkantoor is ervaren en de daar werkzame personen door die verstoring gedurende één werkdag niet onbelemmerd aan hun professionele werkzaamheden toekwamen, maakt dat niet anders.
5.3
Het cassatiemiddel is terecht voorgesteld.

6.Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige

De beoordeling door de Hoge Raad van het restant van het eerste cassatiemiddel, het tweede cassatiemiddel, het derde cassatiemiddel, het zesde cassatiemiddel en het zevende cassatiemiddel heeft als uitkomst dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het vierde cassatiemiddel niet nodig.

7.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen over het in de zaak met parketnummer 18-192987-13 onder 1 en 2 tenlastegelegde en de strafoplegging, in welke vernietiging niet is begrepen de aan de verdachte opgelegde schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [benadeelde] ;
- verwijst de zaak naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
15 februari 2022.