In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [verweerder] exploiteerde een varkensbedrijf te [vestigingsplaats] (hierna: het bedrijf).
(ii) In 2005 heeft het College van Gedeputeerde Staten van de Provincie (hierna: GS) de Provinciale Beleidsregeling Verplaatsing Intensieve Veehouderijen 2005 (hierna: de Beleidsregeling 2005) vastgesteld. Het doel van de regeling is het bevorderen van verplaatsing van intensieve veehouderijen uit zogenaamde extensiveringsgebieden.
(iii) [verweerder] heeft een Aanbiedingsformulier Verplaatsing Intensieve Veehouderij Provincie Noord-Brabant 2005 ingediend bij de Provincie.
(iv) Bij brief van 11 oktober 2005 heeft de Provincie aan [verweerder] mededeling gedaan van het door GS genomen besluit om het bedrijf van [verweerder] te selecteren voor deelname aan de Beleidsregeling 2005.
(v) Volgens art. 7 lid 3 van de Beleidsregeling 2005 wordt het bedrag waartegen de Provincie bereid is een koopovereenkomst te sluiten, bepaald door toepassing van de in bijlage 4 bij deze beleidsregels opgenomen methode. In bijlage 4 bij de Beleidsregeling 2005 zijn de volgende voorwaarden opgenomen:
“A. Termijnen van verplaatsing
1. Afronding van de verplaatsing dient op een tussen Provincie en aanmelder in de koop overeenkomst vast te stellen datum te hebben plaatsgevonden. Deze datum ligt in alle gevallen voor 1 januari 2013.
2. Minimaal twee en maximaal drie jaar voor de overeengekomen datum van afronding van de verplaatsing vindt de juridische overdracht van het eigendom plaats.
B. Bepaling koopsom
De koopsom wordt opgebouwd uit de volgende elementen:
1. De gecorrigeerde vervangingswaarde van de bedrijfsgebouwen op basis van een zakelijke taxatie door de Provincie Noord-Brabant na aanmelding voor deelname. Voor de leeftijd van de gebouwen en inrichting geldt het moment van openstelling [van de Beleidsregeling 2005]. Indien de afrondingsperiode meer dan drie kalenderjaren beslaat, wordt deze leeftijd vermeerderd met het aantal volledige kalenderjaren dat de afrondingsperiode later dan na drie kalenderjaren eindigt.
2. De waarde van ondergrond en erf, bepaald op basis van de waarde in het economisch verkeer, uitgaande van cultuurgrond. (...)”
(vi) GS heeft opdracht gegeven tot taxatie van het bedrijf. In het taxatierapport van 25 juli 2006 is de gecorrigeerde vervangingswaarde van de bedrijfsgebouwen vastgesteld op € 1.419.986,--. De waarde van de ondergrond is vastgesteld op € 82.337,50. De bijdrage in de sloopkosten is vastgesteld op € 170.975,--. In hoofdstuk 3 van het taxatierapport staat vermeld dat het rapport is gebaseerd op een in 2009 of eerder gerealiseerde verplaatsing en dat, om inzicht te krijgen in de gevolgen voor de getaxeerde waarde bij latere verplaatsing, in hoofdstuk 7 tevens de gecorrigeerde vervangingswaarde voor verplaatsing in 2010 t/m 2012 is opgenomen. In hoofdstuk 7 van genoemd taxatierapport is echter alleen de waarde van de bedrijfsgebouwen bij gerealiseerde verplaatsing in 2009 of eerder vermeld (het reeds genoemde bedrag van € 1.419.986,--).
(vii) [verweerder] heeft in november 2006 met de Provincie een ‘overeenkomst van koop van een registergoed (Verplaatsing intensieve veehouderij)’ gesloten waarbij hij het bedrijfsperceel aan de Provincie heeft verkocht voor een koopsom van € 1.502.323,50 (hierna ook: de overeenkomst).
(viii) Blijkens de considerans van de overeenkomst zijn partijen deze
“aangegaan in het kader van het provinciale project Verplaatsing Intensieve Veehouderij conform het besluit tot vaststelling van de beleidsregeling verplaatsing intensieve veehouderijen 2005 (VIV 2005)”.
In art. 15 van de overeenkomst is bepaald dat [verweerder] voor 31 december 2009 verplicht is tot afronding van de verplaatsing van zijn bedrijf naar een alternatieve locatie.
(ix) [verweerder] en de Provincie hebben tegelijkertijd met het sluiten van de overeenkomst een ‘Overeenkomst van voortgezet gebruik van een registergoed (bedrijfsgebouwen)’ gesloten met betrekking tot het bedrijfsperceel. Op grond hiervan was [verweerder] gerechtigd om maximaal drie jaar na levering van de eigendom van het bedrijfsperceel aan de Provincie zijn bedrijf daar voort te zetten, zonder een vergoeding verschuldigd te zijn aan de Provincie voor deze bruikleen.
(x) De levering van het bedrijfsperceel aan de Provincie heeft plaatsgevonden op 13 maart 2008. De Provincie heeft op dat moment de helft van de koopsom, € 751.161,75, aan [verweerder] voldaan.
(xi) [verweerder] heeft op 11 november 2008 aan de Provincie uitstel verzocht van de termijn waarbinnen de verplaatsing van het bedrijf moest zijn afgerond, omdat de vergunningverlening voor de nieuwe locatie nog niet was afgerond.
(xii) De Provincie heeft bij brief van 9 januari 2009 aan [verweerder] meegedeeld dat het ver zoek om uitstel wordt ingewilligd. In deze brief wijst de Provincie erop dat als [verweerder] het verplaatsingstraject op een later moment afrondt dan in de overeenkomst vermeld, dit leidt tot een aanpassing van de vergoeding voor de verplaatsingskosten waarvoor [verweerder] in aanmerking komt. Welke aanpassingen van de vergoeding in de situatie van [verweerder] van toepassing kunnen zijn, is volgens deze brief van de Provincie te vinden in het taxatierapport.
(xiii) Op 23 juli 2012 heeft een rentmeester formeel geconstateerd dat de beëindiging van de bedrijfsexploitatie en de sloop van de gebouwen is gerealiseerd en dat een nieuw varkensbedrijf op de inplaatsingslocatie in werking is.
(xiv) Bij brief van 12 februari 2013 heeft de Provincie aan [verweerder] meegedeeld dat de vergoeding van de gecorrigeerde vervangingswaarde geen € 1.419.986,--, maar € 1.241.853,-- bedraagt, omdat de verplaatsing is gerealiseerd in 2012 en niet in 2009. De Provincie heeft een aanvullende betaling verricht tot het bedrag dat zij in haar ogen verschuldigd is.
(xv) [verweerder] heeft bij de Provincie bezwaar gemaakt tegen de brief van 12 februari 2013. GS heeft dit bezwaar ongegrond verklaard bij besluit van 30 juli 2013. [verweerder] heeft tegen dit besluit beroep aangetekend.
(xvi) Bij uitspraak van 15 april 2014 heeft de bestuursrechter van de rechtbank Oost-Brabant het beroep van [verweerder] ongegrond verklaard. Vervolgens heeft [verweerder] hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling). De Afdeling heeft bij uitspraak van 8 april 2015 deze uitspraak van de rechtbank bevestigd.De Afdeling heeft hiertoe onder meer het volgende overwogen:
“4.4. (...) Voor zover de maatschap heeft betoogd dat zij door het college [van GS] niet op de hoogte is gesteld van een mogelijke verlaging van de subsidie bij verplaatsing na 31 december 2009, had zij, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, uit het taxatierapport en uit het besluit van het college [van GS] van 9 januari 2009 kunnen opmaken dat de gecorrigeerde vervangingswaarde zou worden aangepast indien de afrondingsperiode meer dan drie kalenderjaren zou beslaan. Bovendien is dit met zoveel woorden vermeld in Bijlage 4, onder B, aanhef en onder 1, bij [de Beleidsregeling 2005] waarnaar zowel in het besluit van 11 oktober 2005 als in de uitvoeringsovereenkomst is verwezen.”