Uitspraak
wonende in [woonplaats],
zetelende te Den Haag,
zetelende te Willemstad, Curaçao,
zetelende te Willemstad, Curaçao,
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beantwoording van de prejudiciële vraag
4.Beslissing
25 februari 2022.
Hoge Raad
In deze prejudiciële zaak heeft de Hoge Raad op 25 februari 2022 een beslissing genomen over de uitleg van het begrip ‘geboorteakte’ in artikel 1:209 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in het kader van het Nederlanderschap. De zaak betreft verzoekster, geboren in 1975 in de Dominicaanse Republiek, die verzoekt om vaststelling van haar Nederlanderschap op basis van artikel 17 van de Rijkswet op het Nederlanderschap. De Hoge Raad kreeg de prejudiciële vraag voorgelegd of de term ‘geboorteakte’ in de context van afstamming volgens de geboorteakte verwijst naar de oorspronkelijke buitenlandse geboorteakte of naar een latere erkenningsakte.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de term ‘geboorteakte’ in artikel 1:209 BW betrekking heeft op de oorspronkelijke geboorteakte die zich in het buitenland bevindt, en niet op latere erkenningsakten. Dit oordeel is gebaseerd op de tekst en de strekking van de wet, die beoogt rechtszekerheid en bescherming van het belang van het kind te waarborgen. De Hoge Raad benadrukt dat er sprake is van bezit van staat indien iemand op een duurzame wijze deelneemt aan het maatschappelijk verkeer, wat rechtszekerheid biedt, ook in gevallen waar een buitenlandse geboorteakte gebreken vertoont.
De beslissing van de Hoge Raad biedt duidelijkheid over de juridische status van geboorteakten en erkenningen in het kader van het Nederlanderschap, en bevestigt dat de oorspronkelijke geboorteakte leidend is voor de afstamming van een kind dat in het buitenland is geboren en erkend. Deze uitspraak heeft implicaties voor de interpretatie van het Nederlanderschap en de rechten van kinderen die in het buitenland zijn geboren.