Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
14 februari 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 februari 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag. Het betreft een klaagschrift dat is ingediend door de klager, die wordt verdacht van een overtreding van artikel 1.1.a van de Wet op de kansspelen. De klager had een geldbedrag van € 28.050 in beslag laten nemen, dat zich bevond in een tas onder derde in diens woning. De vraag die aan de Hoge Raad werd voorgelegd, was of de gewone raadkamer bevoegd was om kennis te nemen van het klaagschrift, gezien het feit dat de klager werd verdacht van een economisch delict.
De Hoge Raad oordeelde dat de economische raadkamer bevoegd was om deze zaak te behandelen, omdat de overtreding van artikel 1.1.a van de Wet op de kansspelen kwalificeert als een economisch delict volgens artikel 1.3 van de Wet op de economische delicten. De Hoge Raad concludeerde dat de enkelvoudige raadkamer in strafzaken ten onrechte de behandeling van het klaagschrift op zich had genomen. Dit leidde tot de vernietiging van de beschikking van de rechtbank en de terugwijzing van de zaak naar de rechtbank Den Haag, zodat deze opnieuw kan worden behandeld door de juiste economische raadkamer.
De uitspraak benadrukt het belang van de juiste bevoegdheid van de raadkamer in zaken die betrekking hebben op economische delicten en bevestigt dat de economische raadkamer moet optreden in dergelijke gevallen. De beslissing van de Hoge Raad is een belangrijke bevestiging van de procedurele waarborgen in het strafrecht, met name in zaken die verband houden met economische delicten.