ECLI:NL:HR:2023:178

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 februari 2023
Publicatiedatum
9 februari 2023
Zaaknummer
21/02326
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid economische raadkamer bij klaagschrift inzake beslag ex art. 94 Sv

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 februari 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag. Het betreft een klaagschrift dat is ingediend door de klager, die wordt verdacht van een overtreding van artikel 1.1.a van de Wet op de kansspelen. De klager had een geldbedrag van € 28.050 in beslag laten nemen, dat zich bevond in een tas onder derde in diens woning. De vraag die aan de Hoge Raad werd voorgelegd, was of de gewone raadkamer bevoegd was om kennis te nemen van het klaagschrift, gezien het feit dat de klager werd verdacht van een economisch delict.

De Hoge Raad oordeelde dat de economische raadkamer bevoegd was om deze zaak te behandelen, omdat de overtreding van artikel 1.1.a van de Wet op de kansspelen kwalificeert als een economisch delict volgens artikel 1.3 van de Wet op de economische delicten. De Hoge Raad concludeerde dat de enkelvoudige raadkamer in strafzaken ten onrechte de behandeling van het klaagschrift op zich had genomen. Dit leidde tot de vernietiging van de beschikking van de rechtbank en de terugwijzing van de zaak naar de rechtbank Den Haag, zodat deze opnieuw kan worden behandeld door de juiste economische raadkamer.

De uitspraak benadrukt het belang van de juiste bevoegdheid van de raadkamer in zaken die betrekking hebben op economische delicten en bevestigt dat de economische raadkamer moet optreden in dergelijke gevallen. De beslissing van de Hoge Raad is een belangrijke bevestiging van de procedurele waarborgen in het strafrecht, met name in zaken die verband houden met economische delicten.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/02326 B
Datum14 februari 2023
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag van 18 mei 2021, nummer RK 21/929, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klager] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
hierna: de klager.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze hebben R.I. Takens en T.P.A.M. Wouters, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal P.M. Frielink heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot terugwijzing van de zaak naar de rechtbank Den Haag teneinde op het bestaande klaagschrift opnieuw te worden behandeld en afgedaan.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat het klaagschrift ten onrechte niet is behandeld door de economische raadkamer van de rechtbank en dat de beschikking ten onrechte niet is gewezen door de economische raadkamer van de rechtbank.
2.2
Het cassatiemiddel slaagt. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank;
- wijst de zaak terug naar de rechtbank Den Haag, opdat de zaak opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
14 februari 2023.