ECLI:NL:HR:2023:364

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 maart 2023
Publicatiedatum
9 maart 2023
Zaaknummer
20/04414
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden inzake navorderingsaanslag vennootschapsbelasting en boetebeschikking

In deze zaak heeft [X] B.V. beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 1 december 2020, betreffende een navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2015, alsook de daarbij opgelegde boete en de beschikking inzake belastingrente. De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende beoordeeld, maar deze kunnen niet leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft geen motivering hoeven geven voor dit oordeel, aangezien de klachten niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.

Daarnaast is er in deze zaak sprake van een overschrijding van de redelijke termijn in de cassatieprocedure, die is ingesteld op 29 december 2020. De Hoge Raad oordeelt dat deze overschrijding niet leidt tot een vergoeding voor immateriële schade, omdat belanghebbende hier niet om heeft verzocht. Voor de boetebeschikking, waarbij de overschrijding minder dan zes maanden bedraagt en de boete meer dan € 1.000, heeft de Hoge Raad besloten om de boete te verminderen met 5 procent tot € 21.375.

De Hoge Raad heeft in zijn beslissing het beroep in cassatie ongegrond verklaard, de uitspraak van het Hof, de uitspraak van de Rechtbank en die van de Inspecteur vernietigd, maar uitsluitend voor zover deze betrekking hebben op de boete. De uiteindelijke beslissing is op 10 maart 2023 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer20/04414
Datum10 maart 2023
ARREST
in de zaak van
[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 1 december 2020, nr. 20/00457 [1] , op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nr. AWB 19/3174) betreffende een aan belanghebbende over het jaar 2015 opgelegde navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting, de daarbij gegeven boetebeschikking en de daarbij gegeven beschikking inzake belastingrente.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door J.A. Visscher, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.

2.Beoordeling van de klachten

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Overschrijding van de redelijke termijn in de cassatieprocedure

In deze zaak is beroep in cassatie ingesteld op 29 december 2020. Het tijdsverloop sindsdien tot het moment dat de Hoge Raad in deze zaak arrest wijst, levert wat de cassatieprocedure betreft een overschrijding op van de redelijke termijn.
Wat betreft de navorderingsaanslag en de beschikking inzake belastingrente leidt dit niet tot toekenning van een vergoeding voor immateriële schade, omdat belanghebbende daarom niet heeft verzocht.
Wat betreft de boetebeschikking geldt het volgende. De overschrijding van de redelijke termijn bedraagt minder dan zes maanden. De boete beloopt meer dan € 1.000. De Hoge Raad ziet om die reden aanleiding om aan de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase gevolgen te verbinden en zal de boete verminderen met 5 procent [2] tot € 21.375.

4.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
- verklaart het beroep in cassatie ongegrond,
- vernietigt de uitspraak van het Hof, die van de Rechtbank en die van de Inspecteur, maar uitsluitend voor zover deze betrekking hebben op de boete, en
- vermindert de boete tot € 21.375.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer M.W.C. Feteris als voorzitter, en de raadsheren E.F. Faase en J.A.R. van Eijsden, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2023.

Voetnoten

2.Vgl. HR 19 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD0191, rechtsoverweging 4.2.3.