In deze zaak heeft [X] B.V. beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 1 december 2020, betreffende een navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2015, alsook de daarbij opgelegde boete en de beschikking inzake belastingrente. De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende beoordeeld, maar deze kunnen niet leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft geen motivering hoeven geven voor dit oordeel, aangezien de klachten niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Daarnaast is er in deze zaak sprake van een overschrijding van de redelijke termijn in de cassatieprocedure, die is ingesteld op 29 december 2020. De Hoge Raad oordeelt dat deze overschrijding niet leidt tot een vergoeding voor immateriële schade, omdat belanghebbende hier niet om heeft verzocht. Voor de boetebeschikking, waarbij de overschrijding minder dan zes maanden bedraagt en de boete meer dan € 1.000, heeft de Hoge Raad besloten om de boete te verminderen met 5 procent tot € 21.375.
De Hoge Raad heeft in zijn beslissing het beroep in cassatie ongegrond verklaard, de uitspraak van het Hof, de uitspraak van de Rechtbank en die van de Inspecteur vernietigd, maar uitsluitend voor zover deze betrekking hebben op de boete. De uiteindelijke beslissing is op 10 maart 2023 openbaar uitgesproken.