Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
21 maart 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 maart 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 30 juni 2021. De verdachte, geboren in 1993, was betrokken bij het medeplegen van witwassen van geldbedragen die in auto’s waren verborgen, zoals omschreven in artikel 420bis.1.a en 420bis.1.b van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte heeft in cassatie verweer gevoerd over vermeende vormverzuimen, waaronder een onrechtmatige doorzoeking van de auto en het niet geven van cautie. Dit verweer was gericht op bewijsuitsluiting en strafvermindering, zoals geregeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling geen motivering hoeven geven, omdat de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de uitspraak van het gerechtshof in stand blijft. Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, samen met de raadsheren Y. Buruma en A.E.M. Röttgering, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.