ECLI:NL:HR:2023:569

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 april 2023
Publicatiedatum
13 april 2023
Zaaknummer
20/03777
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over vrijstelling van omzetbelasting voor winstbeogende ondernemers in beschermingsbewindvoering

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 april 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen de Staatssecretaris van Financiën en [X] B.V. De zaak betreft de vraag of bepaalde diensten van belanghebbende, die winst beoogt, vrijgesteld zijn van omzetbelasting op grond van de Wet op de omzetbelasting 1968 en de BTW-richtlijn 2006. De Hoge Raad oordeelt dat de prestaties van belanghebbende niet zijn vrijgesteld van omzetbelasting, omdat zij met haar diensten winst beoogt. De uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 8 oktober 2020, die in hoger beroep was aangevochten, kon niet in stand blijven. De Hoge Raad bevestigt de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, die eerder de naheffingsaanslagen in de omzetbelasting over verschillende periodes had opgelegd aan belanghebbende. De zaak is behandeld door de vice-president en vier raadsheren, waarbij de Advocaat-Generaal eerder had geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer20/03777
Datum14 april 2023
ARREST
in de zaak van
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
tegen
[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 8 oktober 2020, nrs. BK-20/00452 tot en met BK-20/00457 [1] , op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nrs. SGR 19/107, SGR 19/152, SGR 19/155, SGR 19/160, SGR 19/162 en SGR 19/180) betreffende aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslagen in de omzetbelasting over de periode 1 juli 2015 tot en met 30 september 2015, de periode 1 april 2016 tot en met 30 juni 2016, de periode 1 oktober 2016 tot en met 31 december 2016, de periode 1 januari 2017 tot en met 31 maart 2017, de periode 1 april 2017 tot en met 30 juni 2017 en de periode 1 juli 2017 tot en met 30 september 2017.

1.Geding in cassatie

De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende, vertegenwoordigd door I.P. van Rossen, advocaat te Amsterdam, heeft een verweerschrift ingediend.
Namens belanghebbende is de zaak op 9 juni 2021 mondeling toegelicht door I.P. van Rossen.
De Advocaat-Generaal C.M. Ettema heeft op 30 juni 2022 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie. [2]
Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

2.Beoordeling van het middel

2.1
Net als in de zaak die heeft geleid tot het arrest dat de Hoge Raad vandaag heeft uitgesproken in de zaak met nummer 20/02590, ECLI:NL:HR:2023:460, is in deze zaak in geschil of de in geding zijnde diensten zijn vrijgesteld op grond van artikel 11, lid 1, letter f, van de Wet op de omzetbelasting 1968 in samenhang gelezen met artikel 7, lid 1, van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 en posten b.29 of b.33 van Bijlage B bij dat besluit en artikel 132, lid 1, letter g, van BTW-richtlijn 2006, dan wel met een rechtstreeks beroep op artikel 132, lid 1, letter g, van BTW-richtlijn 2006.
2.2
Het middel slaagt. Belanghebbende drijft een onderneming in de vorm van een besloten vennootschap. Dit laat geen andere slotsom toe dan dat zij met haar prestaties winst beoogt. Gelet op hetgeen de Hoge Raad in de rechtsoverwegingen 3.2.1 tot en met 3.2.6 van het hiervoor in 2.1 vermelde arrest heeft uiteengezet, kunnen die prestaties reeds daarom niet zijn vrijgesteld van omzetbelasting.
2.3
Gelet op hetgeen hiervoor in 2.2 is overwogen, kan de uitspraak van het Hof niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. De uitspraak van de Rechtbank moet worden bevestigd.

3.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- verklaart het beroep in cassatie gegrond,
- vernietigt de uitspraak van het Hof, en
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten, en de raadsheren E.N. Punt, M.W.C. Feteris, M.A. Fierstra en E.F. Faase, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 14 april 2023.

Voetnoten

2.ECLI:NL:PHR:2022:652, met een gemeenschappelijke bijlage ECLI:NL:PHR:2022:714.