Uitspraak
1.Procesverloop
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
9 juni 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 juni 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door [de Afnemer] tegen Dexia Nederland B.V. De zaak betreft effectenleaseovereenkomsten die in 2000 zijn gesloten via een tussenpersoon, [A] B.V., die niet beschikte over de benodigde vergunning voor beleggingsadvieswerkzaamheden. De Hoge Raad heeft de eerdere uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 27 juli 2021 vernietigd en de zaak verwezen naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling.
De Hoge Raad oordeelde dat de betrokkenheid van de tussenpersoon, [A], zodanig was dat deze een gepersonaliseerde aanbeveling had gedaan aan [de Afnemer], waarvoor een vergunning vereist was. Dit was van belang omdat de tussenpersoon zonder vergunning advies had gegeven, wat in strijd is met de regelgeving. De Hoge Raad benadrukte dat de billijkheid eist dat de vergoedingsplicht van de aanbieder, in dit geval Dexia, geheel in stand blijft, ongeacht de omstandigheden waaronder de afnemer het product heeft aangeschaft.
De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de aansprakelijkheid van aanbieders van financiële producten en de rol van tussenpersonen zonder vergunning. De Hoge Raad heeft Dexia veroordeeld tot betaling van de proceskosten in cassatie, en de zaak is terugverwezen voor verdere behandeling, waarbij de eerdere afwijzing van de vorderingen door het hof niet in stand blijft.