ECLI:NL:HR:2024:1089

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 augustus 2024
Publicatiedatum
1 augustus 2024
Zaaknummer
24/01413
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens gebrek aan gronden

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 augustus 2024 uitspraak gedaan over het beroep in cassatie van belanghebbende, aangeduid als [X], tegen een eerdere uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 27 februari 2024. Het beroep in cassatie was ingesteld tegen de uitspraak met nummer BK-ARN 22/59. De Hoge Raad heeft beoordeeld of het beroep ontvankelijk was. Hierbij werd vastgesteld dat het beroepschrift niet voldeed aan de eisen van artikel 6:5, lid 1, letter d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het niet de vereiste gronden van het beroep bevatte.

De griffier van de Hoge Raad had belanghebbende op 18 april 2024 in de gelegenheid gesteld om het verzuim binnen zes weken te herstellen. Deze termijn eindigde op 30 mei 2024. Belanghebbende heeft echter op 26 en 28 juli 2024 brieven ingediend, maar deze waren na afloop van de gestelde termijn ontvangen. De Hoge Raad heeft daarom deze stukken buiten beschouwing gelaten en het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard op basis van artikel 6:6 van de Awb.

De Hoge Raad heeft ook overwogen dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken en is een bevestiging van de strikte eisen die aan beroepschriften in cassatie worden gesteld.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer24/01413
Datum2 augustus 2024
ARREST
op het door [X] (hierna: belanghebbende) ingestelde beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 27 februari 2024, nr. BK-ARN 22/59 [1] .

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

Het beroepschrift in cassatie bevat, hoewel artikel 6:5, lid 1, letter d, Awb dit vereist, niet de gronden van het beroep.
De griffier van de Hoge Raad heeft op 18 april 2024 in het digitale dossier van belanghebbende een bericht geplaatst waarbij belanghebbende in de gelegenheid wordt gesteld dat verzuim binnen zes weken na die datum te herstellen. Die termijn eindigde op 30 mei 2024.
Op 26 en 28 juli 2024 heeft de Hoge Raad via het webportaal een tweetal brieven van belanghebbende ontvangen. Aangezien die brieven na afloop van de daartoe gestelde termijn zijn ingediend, laat de Hoge Raad die stukken buiten beschouwing. Daarom zal de Hoge Raad het beroep in cassatie met toepassing van artikel 6:6 Awb niet-ontvankelijk verklaren.

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.R. van Eijsden als voorzitter, en de raadsheren J. Wortel en A.E.H. van der Voort Maarschalk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 2 augustus 2024.