ECLI:NL:HR:2024:1127

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 september 2024
Publicatiedatum
3 september 2024
Zaaknummer
22/01382
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid cassatieberoep in ontnemingszaak wegens te late indiening

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een cassatieberoep tegen een uitspraak van het gerechtshof Den Haag, waarbij een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel aan de orde was. De Hoge Raad heeft op 10 september 2024 uitspraak gedaan in deze zaak, met nummer 22/01382. De betrokkene, geboren in 1977, had op 16 maart 2022 een mededeling ontvangen van de einduitspraak van het hof, gedateerd 28 februari 2022. In de cassatieakte was een brief van de betrokkene opgenomen, gedateerd 25 maart 2022, waarin hij een ander machtigde om namens hem cassatieberoep in te stellen. De Hoge Raad oordeelde dat uit deze brief moest worden afgeleid dat de einduitspraak op dat moment aan de betrokkene bekend was. Volgens artikel 432 lid 2 in samenhang met artikel 511h van het Wetboek van Strafvordering moet een cassatieberoep binnen veertien dagen na bekendmaking van de uitspraak worden ingesteld. Aangezien het beroep pas op 14 april 2022 was ingesteld, was het niet tijdig en verklaarde de Hoge Raad het beroep niet-ontvankelijk. Deze uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de termijn waarbinnen een cassatieberoep moet worden ingesteld, vooral in ontnemingszaken.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/01382 P
Datum10 september 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het gerechtshof Den Haag van 28 februari 2022, nummer 22-000555-21, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste
van
[betrokkene],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977,
hierna: de betrokkene.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft O.J. Much, advocaat in Rotterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de betrokkene in het beroep.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

2.1
In artikel 432 lid 2 in samenhang met artikel 511h van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) is bepaald dat het cassatieberoep moet worden ingesteld binnen veertien dagen nadat zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de uitspraak de betrokkene bekend is.
2.2
Volgens de stukken is op 16 maart 2022 de mededeling van de einduitspraak van het hof van 28 februari 2022 verzonden aan het adres van de betrokkene in Duitsland. Bij de cassatieakte bevindt zich een brief van de betrokkene gedateerd 25 maart 2022, waarin hij [betrokkene 1] machtigt om namens hem cassatieberoep in te stellen. In de brief zijn het parket- en rolnummer van de ontnemingszaak vermeld. Daaruit moet worden afgeleid dat de einduitspraak van het hof toen aan de betrokkene bekend was. Daarom had op grond van artikel 432 lid 2 in samenhang met artikel 511h Sv het cassatieberoep moeten worden ingesteld binnen veertien dagen na 25 maart 2022. Het beroep is echter pas ingesteld op 14 april 2022. Dit brengt mee dat de Hoge Raad het cassatieberoep niet in behandeling kan nemen.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren T.B. Trotman en F. Posthumus, in bijzijn van de waarnemend griffier B.C. Broekhuizen-Meuter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
10 september 2024.