Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
1 oktober 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 oktober 2024 een tussenarrest gewezen in een cassatieprocedure betreffende de uitlevering van een opgeëiste persoon van Turkse nationaliteit, die wordt verdacht van Opiumwetdelicten. De zaak betreft een uitleveringsverzoek van de Republiek Turkije, waarbij het proces-verbaal van de behandeling van het uitleveringsverzoek van 15 juni 2022 ontbreekt. De raadsman van de opgeëiste persoon heeft een cassatiemiddel ingediend, waarin wordt geklaagd over het ontbreken van dit proces-verbaal, wat volgens de Uitleveringswet en het Wetboek van Strafvordering niet in overeenstemming is met de wettelijke vereisten.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat er geen proces-verbaal is opgemaakt van de zitting op 15 juni 2022, en heeft de rechtbank Amsterdam in de gelegenheid gesteld om dit proces-verbaal alsnog op te maken. De rechtbank had eerder op 20 oktober 2020 de opgeëiste persoon en zijn raadsman gehoord, maar de behandeling van het uitleveringsverzoek is op dat moment geschorst. De Hoge Raad benadrukt dat het ontbreken van het proces-verbaal gevolgen kan hebben voor de beoordeling van de zaak, en dat het essentieel is dat de rechtbank de wettelijke eisen in acht neemt bij het opmaken van het proces-verbaal.
De Hoge Raad heeft de zaak naar de rol van 3 december 2024 verwezen en houdt verdere beslissingen aan totdat het proces-verbaal is ontvangen. Dit tussenarrest benadrukt het belang van correcte procesvoering en de noodzaak om te voldoen aan de wettelijke vereisten in uitleveringszaken.