Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
8 oktober 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 oktober 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 17 augustus 2022. De verdachte, geboren in 1990, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere veroordeling voor medeplegen van poging tot diefstal. Het hof had de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep, omdat er volgens het hof geen schriftuur houdende grieven was ingediend. De advocaat van de verdachte, M.G.C. van Riet, stelde echter dat er wel degelijk een tijdige appelschriftuur was ingediend, die aan de akte van hoger beroep was gehecht. De advocaat-generaal P.M. Frielink concludeerde tot vernietiging van de uitspraak van het hof en terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam voor herbehandeling.
De Hoge Raad oordeelde dat het hof ten onrechte had geoordeeld dat er geen schriftuur was ingediend. De redenen voor deze beslissing zijn uiteengezet in de conclusie van de advocaat-generaal. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof en wees de zaak terug naar het gerechtshof Amsterdam, zodat het hoger beroep opnieuw kan worden behandeld. Dit arrest benadrukt het belang van de juiste procedurele behandeling van hoger beroep en de noodzaak om alle ingediende stukken zorgvuldig te overwegen.