Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
5 november 2024.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een schietpartij die plaatsvond in 2020 in Den Haag, naar aanleiding van een drugsdeal. De verdachte wordt beschuldigd van poging tot doodslag op een beoogde wietleverancier en op een medewerkster van een eethuis, evenals van vernieling van een ruit en een televisie. De Hoge Raad behandelt het cassatieberoep van de verdachte, die door zijn advocaat J. Kuijper is ingesteld. De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de opgelegde gevangenisstraf, maar niet van de gehele uitspraak.
De Hoge Raad beoordeelt de klachten over de uitspraak van het gerechtshof Den Haag, dat op 12 januari 2023 uitspraak deed in deze strafzaak. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. Dit betekent dat de Hoge Raad niet verder hoeft te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht.
De Hoge Raad constateert dat de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt en dat er meer dan zestien maanden zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep. Dit overschrijdt de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. Dit leidt tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van zes jaren naar vijf jaren en negen maanden. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en verwerpt het beroep voor het overige.