Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
26 november 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 november 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch, dat op 20 september 2023 werd gewezen. De zaak betreft een verkrachtingszaak waarbij de verdachte, geboren in 1977, in eerste aanleg was vrijgesproken. De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door zijn advocaat R.L.A. Klaassen. De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De cassatiemiddelen richten zich tegen de bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit. De Hoge Raad heeft in zijn oordeel de argumenten van de advocaat-generaal gevolgd en geconcludeerd dat de middelen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het hof het verweer van de verdediging niet als een afzonderlijk oordeel over de betrouwbaarheid van de verklaring van de aangeefster heeft aangemerkt, en dat dit oordeel niet onbegrijpelijk is. Daarnaast heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de WhatsApp-berichten van de verdachte aan een getuige voldoende steun bieden aan de verklaring van de aangeefster, waardoor er geen sprake is van schending van het bewijsminimum zoals vastgelegd in artikel 342.2 van het Wetboek van Strafvordering.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de vrijspraak in stand blijft. Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren T. Kooijmans en T.B. Trotman, in aanwezigheid van de waarnemend griffier H.J.S. Kea.