ECLI:NL:HR:2024:1578

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 november 2024
Publicatiedatum
5 november 2024
Zaaknummer
23/03738
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen veroordeling voor meermalen verkrachting van stiefdochter

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 november 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, een 40-jarige man, was veroordeeld voor meermalen verkrachting van zijn 12-jarige stiefdochter. De verdediging had in hoger beroep verzocht om het horen van getuigen, waaronder de echtgenoot van een getuige die had verklaard dat het slachtoffer had gezegd dat de beschuldigingen onjuist waren. Het hof had dit verzoek afgewezen, omdat het niet noodzakelijk werd geacht. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere arresten over de motiveringseisen voor getuigenverzoeken en oordeelde dat de afwijzing van het verzoek tot het horen van getuigen voldoende gemotiveerd was. De Hoge Raad concludeerde dat de verdediging niet had aangetoond dat de getuige meer of anders zou kunnen verklaren dan al was gedaan. De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep, waarbij werd vastgesteld dat de eerdere uitspraak van het hof niet getuigde van een onjuiste rechtsopvatting en niet onbegrijpelijk was.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer23/03738
Datum5 november 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 20 september 2023, nummer 21-005480-21, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft W.H. Jebbink, advocaat in Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de afwijzing door het hof van het door de verdediging gedane verzoek tot het horen van [getuige 1] als getuige.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op meer tijdstippen in de periode van 7 september 2018 tot en met 19 juni 2021 te Losser, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid een kind dat hij verzorgde en opvoedde als behorend tot zijn gezin, te weten [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 2006, heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], te weten:
- het betasten van de vagina en de borsten van die [slachtoffer] en
- het brengen van zijn vingers tussen de schaamlippen en in de vagina van die [slachtoffer] en
- het brengen van zijn tong tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] en
- het laten betasten en aftrekken van zijn penis door die [slachtoffer] en
- het houden van zijn penis bij de mond van die [slachtoffer]
waarbij dat geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid erin hebben bestaan dat verdachte:
- die [slachtoffer] heeft geslagen en in de keel van die [slachtoffer] heeft geknepen, toen die [slachtoffer] niet meewerkte en
- heeft gedreigd de woning in brand te steken en de broer van die [slachtoffer] mee te nemen en die [slachtoffer] uit huis te plaatsen, indien die [slachtoffer] niet mee zou werken en iemand zou vertellen over bovengenoemde seksuele handelingen en
- misbruik heeft gemaakt van het uit feitelijke verhoudingen en omstandigheden voortvloeiend overwicht ten opzichte van die [slachtoffer], bestaande uit het fysieke overwicht en het leeftijdsverschil en het feit dat hij, verdachte, de stiefvader van die [slachtoffer] was en
- voorbij is gegaan aan de verbale en non-verbale signalen van verzet/weerstand van die [slachtoffer] en
- (hierdoor) een bedreigende situatie heeft gecreëerd waaraan die [slachtoffer] zich niet kon onttrekken en waarin die [slachtoffer] zich niet kon verzetten tegen bovengenoemde seksuele handelingen.”
2.2.2
Het hof heeft het vonnis in eerste aanleg bevestigd met aanvulling van gronden. Dit vonnis bevat de volgende bewijsoverwegingen:
“4.3.1 Feiten waarover geen discussie bestaat
Verdachte is de stiefvader van [slachtoffer]. [slachtoffer] is geboren op [geboortedatum] 2006. Verdachte heeft haar jarenlang verzorgd en opgevoed als behorend tot zijn gezin, ook in de ten laste gelegde periode: van 7 september 2018 tot en met 19 juni 2021. Dit gezin woonde in Losser.
4.3.2
Verklaring [slachtoffer]
Op basis van de verklaring van [slachtoffer] stelt de rechtbank vast dat verdachte haar vanaf haar twaalfde levensjaar heeft gedwongen tot seksuele handelingen. Wat aanvankelijk begon als “kriebelen”, ontaardde daarna in seksuele handelingen van verschillende aard. Verdachte betastte de vagina van [slachtoffer], zowel over als onder haar kleding, en ook haar borsten. Hij ging met zijn vingers over haar vagina en tussen haar schaamlippen en bracht een of twee vingers in haar vagina. Ook likte hij met zijn tong tussen haar schaamlippen. Hij liet haar verder zijn penis vasthouden. Hij hield dan haar hand vast, bracht die om zijn penis en maakte bewegingen, waardoor hij zich door haar liet aftrekken. Ook bracht hij zijn penis bij het hoofd en de mond van [slachtoffer], in een poging zich door haar te laten pijpen.
[slachtoffer] probeerde die handelingen vergeefs te voorkomen. Bijvoorbeeld door haar benen stijf tegen elkaar te drukken. Door te zeggen dat het pijn deed, door te doen alsof ze sliep, zoals zij in het studioverhoor heeft verklaard. Verdachte, een volwassen man, wist dit verzet van het twaalf- tot veertienjarige meisje te breken en met zijn vingers toch in haar vagina te dringen. Meermalen heeft zij gezegd dat dit pijn deed. Hij liet zich daardoor niet weerhouden. Hij sloeg haar en kneep met beide handen om haar keel met het doel de seksuele handelingen met haar te kunnen verrichten.
Hij dreigde de woning in brand te steken, haar broertje mee te nemen en haar uit huis te laten plaatsen als zij aan zijn seksuele verlangens niet zou meewerken of als zij het aan anderen zou vertellen. Hij was zich van zijn strafbare gedrag bewust: hij vertelde haar dat hij ervoor in de gevangenis zou kunnen komen.
Door het fysieke geweld en door de bedreigingen brak hij haar weerstand en maakte hij de gezinssituatie voor [slachtoffer] zo onveilig dat zij gedurende al die jaren niemand heeft durven vertellen wat er gaande was.
4.3.3
Steunbewijs
De verklaring van [slachtoffer] wordt ondersteund door de in de bewijsmiddelenbijlage opgenomen verklaringen van haar moeder, haar tante [getuige 4] en haar broertje [getuige 5].
De rechtbank kiest bij de bewijswaardering voor de oorspronkelijk door moeder op 21 juni 2021 afgelegde verklaringen, te weten de aangifte en de aanvulling daarop. De latere verklaringen en de onder ede door moeder ter terechtzitting afgelegde verklaring acht de rechtbank leugenachtig en volstrekt onbetrouwbaar.
Moeder en tante hebben verklaard wat [slachtoffer] hen heeft verteld. Zij hebben ook verklaard over haar gemoedstoestand daarbij en over het feit dat [slachtoffer] in feite gevlucht was naar haar tante en niet naar huis, naar haar stiefvader, terug wilde.
Moeder verklaart bij de politie ook wat zij zelf heeft waargenomen: dat zij vaak heeft gezien dat verdachte met [slachtoffer] en [getuige 5] in bed lag. En dat [slachtoffer] dan dicht tegen verdachte aan lag.
Ook verdachte zelf verklaart (p. 220) dat hij met [slachtoffer] en [getuige 5] in bed lag. [getuige 5] verklaart over een ook door [slachtoffer] beschreven specifieke situatie, waarbij [getuige 5] zag dat verdachte in het haar van [slachtoffer] zat, alsof hij er iets uit wilde halen. Deze situatie beschrijft [slachtoffer] als een moment waarop [getuige 5] thuis kwam terwijl verdachte met haar op de bank op schoot zat en seksuele handelingen bij haar verrichtte. [getuige 5] verklaart ook over de keren dat hij met verdachte en [slachtoffer] in bed lag en hij verdachte hoorde kreunen en bewegingen onder de deken waarnam.
4.3.4
Betrouwbaarheid verklaring aangeefster
Het verweer van de verdediging houdt samengevat in dat de verklaring van [slachtoffer] onbetrouwbaar is omdat:
- verdachte niet haar biologische vader is. maar een strenge stiefvader;
- [slachtoffer] minder aandacht kreeg na de geboorte van haar halfbroertje;
- [slachtoffer] is beïnvloed door haar tante [getuige 4] en haar partner:
- [slachtoffer] manipulatief, onhandelbaar en leugenachtig is en al geruime tijd seksueel actief. De aangevoerde argumenten zijn op onderdelen speculatief, gebaseerd op niet aannemelijk geworden beschuldigingen van moeder, dan wel irrelevant, zodat de rechtbank daarop niet in extenso zal ingaan.
De rechtbank heeft bij de feitenvaststelling de verklaring van [slachtoffer], zoals afgelegd in het studioverhoor op 24 juni 2021 als uitgangspunt genomen. De rechtbank ziet geen enkele reden om aan de wijze van totstandkoming en de inhoud van die verklaring te twijfelen. [slachtoffer] heeft uitgebreid, gedetailleerd, consistent en genuanceerd verklaard over de hierna bewezen te verklaren handelingen die door verdachte zijn gepleegd. Genuanceerd: zij heeft tal van seksuele handelingen genoemd, maar bijvoorbeeld niet dat verdachte met zijn penis in haar mond of vagina is binnengedrongen, wat voor de hand zou hebben gelegen als zij hem, zoals verdachte en moeder telkens beweren, vals wilde beschuldigen. Ook dat draagt bij aan de betrouwbaarheid van haar verklaring.
De rechtbank weegt verder mee dat moeder in haar aangifte haar eigen dochter omschreef als een eerlijk meisje, dat nooit een vriendje had gehad, dat zij niet zo’n meisje was, dat ze haar geloofde en dat ze dit niet had kunnen verzinnen, het is zo gedetailleerd verteld. Ook vindt de rechtbank van belang dat moeder zegt te hebben gezien dat verdachte op een bepaalde manier naar [slachtoffer] keek als zij in haar ondergoed voorbij liep.
En de rechtbank hecht waarde aan de beschrijving van de emotionele toestand waarin [slachtoffer] verkeerde op de dag dat ze voor het eerst over het misbruik aan anderen vertelde. De broer van [slachtoffer], [getuige 6], verklaart bij de politie niet alleen over het dominante en agressieve gedrag van verdachte, maar ook dat [slachtoffer] op 19 juni 2021 huilend naar hem toe kwam en vertelde dat verdachte aan haar had gezeten.
Dat komt overeen met wat tante [getuige 4] verklaart dat [slachtoffer] helemaal overstuur was op 19 juni 2021, toen ze vertelde dat verdachte haar misbruikt had. Ze huilde en trilde. Moeder zag bovendien, zoals ze in haar aangifte zegt, dat [slachtoffer] eerlijk was toen ze het vertelde, dat moeder dat zag aan haar blik en ook zag dat ze brak toen ze het vertelde.
Ten slotte mag niet onvermeld blijven wat de inhoud was van het gesprek tussen verdachte en moeder op het moment dat verdachte net uit huis vertrokken was na de onthulling van [slachtoffer] en verdachte nog niet wist waarvan hij werd beschuldigd. De rechtbank citeert: “(....)[verdachte] antwoordde: “Dan heeft dat teringjonk het toch voor elkaar om ons uit elkaar te krijgen”. Hij zei: “Wat heeft ze lopen te vertellen, dat ik haar misbruik heb of zo? Ik ben geen pedofiel!” Ik heb toen de haak erop gegooid. Ik dacht dat is toch niet het eerste wat je zegt wat er in je opkomt. Hij had duizend andere dingen kunnen zeggen”.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij met ‘teringjonk’ [slachtoffer] bedoelde. De geciteerde uitlating van verdachte en de reactie van moeder daarop zijn opmerkelijk, verdachte heeft geen plausibele verklaring gegeven voor zijn uitlating. Deze uitlating van verdachte en de reactie van moeder dragen bij aan de overtuiging dat verdachte zich aan het ten laste gelegde schuldig heeft gemaakt.”
2.2.3
Het hof heeft deze bewijsoverwegingen van de rechtbank als volgt aangevuld:
“In hoger beroep is door de verdediging het verweer gevoerd dat de oorspronkelijke processen-verbaal van de verhoren van [getuige 7] van 21 juni 2021 en 15 juli 2021 niet voor het bewijs kunnen worden gebezigd. De verbatim-uitwerkingen van deze verhoren zouden het vertrekpunt moeten zijn. Ook is ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat onder meer uit het door [getuige 5] op 27 december 2021 handgeschreven briefje blijkt hoe hij door aangeefster onder druk is gezet om onwaarheden te verklaren.
Ondanks de handgeschreven briefjes van aangeefster en haar vriend acht het hof de verklaringen van aangeefster met betrekking tot het handelen van verdachte geloofwaardig en betrouwbaar. Aangeefster en haar vriend zijn na het schrijven van deze briefjes bij de raadsheer-commissaris gehoord. Daar heeft zij aangegeven dat het klopt wat zij bij de politie heeft verklaard. Naar aanleiding van het handgeschreven briefje is aan aangeefster toen de vraag gesteld of zij haar verklaring wilde intrekken omdat het misbruik niet zou zijn gebeurd. Daarop antwoordde aangeefster dat het wel gebeurd is tussen haar en verdachte. Voorts hebben aangeefster en haar vriend beide bij de raadsheer-commissaris verklaard dat zij onder druk zijn gezet door de moeder van aangeefster om de handgeschreven briefjes te schrijven en dit ook nader toegelicht. Het hof acht ook deze verklaringen geloofwaardig en betrouwbaar en zal daarom uitgaan van de eerdere verklaringen van aangeefster.
Het hof acht het voorts niet aannemelijk dat aangeefster haar broertje [getuige 5] onder druk heeft gezet om de verklaring tegenover de medewerker van [Veilig Thuis] af te leggen, zoals door de verdediging ter terechtzitting is bepleit. Het hof merkt op dat de verklaringen van [getuige 5] zijn vastgelegd in een verslag van een kindgesprek dat een medewerker van [Veilig Thuis] op 23 juni 2021, dus kort nadat [slachtoffer] melding had gemaakt van het misbruik, met hem heeft gevoerd over de thuissituatie. [getuige 5] geeft daarbij onder meer aan dat hij zijn zus wel gelooft. Het hof vindt de verklaring van [getuige 5] betrouwbaar en is van oordeel dat de rechtbank terecht voor het bewijs gebruik heeft gemaakt van hetgeen [getuige 5] op 23 juni 2021 heeft verklaard tegenover de medewerker van het [Veilig Thuis].
Verder is het hof van oordeel dat de verbatim-uitwerkingen van de verhoren van [getuige 7] op 21 juni 2021 en 15 juli 2021 geen ander beeld geven van haar verklaringen dan de weergave van die verhoren, zoals ze zich oorspronkelijk in het dossier bevonden. Het hof acht de verklaring van [getuige 7] van 21 juni 2021, die door de rechtbank voor het bewijs is gebruikt, dan ook net als de rechtbank, betrouwbaar. Die verklaring vindt steun in ander bewijs. Het feit dat de verbalisanten tijdens een onderbreking in het opnemen van de aangifte van [getuige 7], tegen elkaar een aantal opmerkingen hebben gemaakt over wat zij in het onderzoek van belang vinden – zoals het aspect van dwangmatigheid en dominantie – en hun opmerking dat ze dat moeten onderzoeken, maakt dat niet anders. Die opmerkingen geven – anders dan de verdediging stelt – geen blijk van een vooringenomenheid van de verbalisanten, waardoor zij niet meer in staat zouden zijn om het opnemen van de aangifte op een juiste wijze te doen.”
2.2.4
Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 6 september 2023 heeft de raadsman van de verdachte het verzoek gedaan [getuige 1] als getuige te horen. De aan dat proces-verbaal gehechte pleitnota houdt daarover in:
“7. [getuige 1] (hierna: [getuige 1]) is de man van [getuige 2] voornoemd (de Hoge Raad begrijpt: de [getuige 2]) en schoonvader van [slachtoffer]. [slachtoffer] heeft een periode bij de [schoonfamilie] ingewoond. [getuige 2] heeft bij de raadsheer-commissaris gedetailleerd verklaard dat [slachtoffer] bij haar thuis heeft gezegd dat haar beschuldigingen aan het adres van cliënt in strijd met de waarheid zijn. Over voornoemd contact heeft getuige [getuige 2] verklaard:
‘Op het moment dat [slachtoffer] vertelde dat haar verklaring niet zou kloppen waren mijn zoon en mijn man daar ook bij.’
8. De verdediging wenst onverminderd ook [getuige 1] te kunnen bevragen over (onder meer) deze wezenlijke uitingen van [slachtoffer]. Een verklaring van [getuige 1] kan daarom bijdragen aan de overtuiging dat [slachtoffer] in strijd met de waarheid cliënt heeft beschuldigd van seksueel misbruik.
Belang horen getuigen
9. De verklaring van voornoemde getuigen strekt tot staving van de betwisting van het tenlastegelegde. Het horen van deze personen als getuige is hierom van belang voor enige in de strafzaak uit hoofde van de artt. 348 en 350 Sv te nemen beslissing. Het horen van deze getuigen is (mogelijk) van belang voor de uitkomst van de procedure, althans versterken deze getuigen in ieder geval de positie van de verdediging. Het horen is dus in het belang van de verdediging. Daarnaast is het horen van deze getuigen tevens noodzakelijk. Zonder deze getuigen blijft (mogelijk) relevant ontlastend bewijs buiten het dossier.”
2.2.5
Het hof heeft het verzoek tot het horen van [getuige 1] als getuige afgewezen. Het hof heeft deze afwijzing als volgt gemotiveerd:
“Ten aanzien van het verzoek tot het opnieuw horen van [getuige 2] heeft het hof overwogen dat zij op 9 januari 2023 als getuige is gehoord bij de raadsheer-commissaris. Zij is toen ook door de verdediging bevraagd. De enkele omstandigheid dat zij daarna nog audiofragmenten heeft toegestuurd, waarvan de context ook onduidelijk is, maakt niet dat het hof het noodzakelijk vindt haar nogmaals als getuige te horen. Hetzelfde geldt voor het horen van haar echtgenoot, [getuige 1]. Ook dit verzoek acht het hof niet noodzakelijk.”
2.3.1
In zijn arrest van 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1015 heeft de Hoge Raad onder meer overwogen:
“3.7.3. Ingeval het verzoek tot het horen een persoon betreft die in het vooronderzoek nog geen verklaring heeft afgelegd, dient de motivering van het verzoek betrekking te hebben op het belang van het afleggen van een verklaring door het horen van deze getuige voor enige in de strafzaak uit hoofde van de art. 348 en 350 Sv te nemen beslissing, en dienen in het bijzonder de redenen te worden opgegeven waarom de verklaring kan strekken tot staving van de betwisting van het tenlastegelegde dan wel ter onderbouwing van een verweer of standpunt dat betrekking heeft op een van de andere door de rechter uit hoofde van de art. 348 en 350 Sv te nemen beslissingen.
3.8.1.
Of een verzoek tot het horen van getuigen naar behoren is onderbouwd alsook of het dient te worden toegewezen, zal de rechter in het licht van alle omstandigheden van het geval – en met inachtneming van het toepasselijke criterium – moeten beoordelen. De rechter dient, indien hij een verzoek afwijst, de feitelijke en/of juridische gronden waarop die afwijzing berust, in het proces-verbaal van de terechtzitting dan wel de uitspraak op te nemen. Die rechterlijke motiveringsplicht steunt mede op art. 6 EVRM.
3.8.2.
In cassatie gaat het bij de beoordeling van de afwijzing van een verzoek tot het horen van getuigen in de kern om de vraag of de beslissing begrijpelijk is in het licht van – als waren het communicerende vaten – enerzijds hetgeen aan het verzoek ten grondslag is gelegd en anderzijds de gronden waarop het is afgewezen.”
2.3.2
De uitspraak van het Europees hof voor de rechten van de mens (hierna: EHRM) in de zaak Keskin tegen Nederland (EHRM 19 januari 2021, nr. 2205/16) heeft aanleiding gegeven de eisen met betrekking tot de onderbouwing van verzoeken van de verdediging tot het oproepen en horen van getuigen bij te stellen waar het gaat om getuigen die een verklaring met een belastende strekking hebben afgelegd. In de terminologie van het EHRM betreft het dan ‘prosecution witnesses’ of getuigen à charge. Die bijstelling houdt – kort gezegd en voor zover hier van belang – in dat in bepaalde gevallen het belang bij het oproepen en horen van een getuige moet worden voorondersteld, zodat van de verdediging geen nadere onderbouwing van dit belang mag worden verlangd. Dat is aan de orde als het verzoek betrekking heeft op een getuige ten aanzien van wie de verdediging het ondervragingsrecht nog niet heeft kunnen uitoefenen, terwijl deze getuige al – in het vooronderzoek of anderszins – een verklaring heeft afgelegd met een belastende strekking. Het gaat dan om een verklaring die door de rechter voor het bewijs van het tenlastegelegde feit zou kunnen worden gebruikt of al is gebruikt. (Vgl. HR 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576.)
2.3.3
In deze zaak heeft de raadsman van de verdachte verzocht om [getuige 1] als getuige op te roepen en te horen. Uit het verzoek en de procesgang blijkt niet dat [getuige 1] – in het vooronderzoek of anderszins – al een verklaring had afgelegd met een belastende strekking, zodat het verzoek van de raadsman niet betrekking heeft op een getuige die een verklaring heeft afgelegd met een belastende strekking, zoals onder 2.3.2 bedoeld. Dat betekent dat de uit het hiervoor genoemde arrest van 4 juli 2017 voortvloeiende regel geldt dat het verzoek tot het horen van getuigen door de verdediging moet worden gemotiveerd. Het arrest van 20 april 2021 heeft daarin geen verandering gebracht. (Vgl. HR 21 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1931.)
2.4
De verdediging heeft aan het verzoek om [getuige 1] als getuige te horen ten grondslag gelegd dat zijn echtgenote [getuige 2] “bij de raadsheer-commissaris gedetailleerd [heeft] verklaard dat [slachtoffer] bij haar thuis heeft gezegd dat haar beschuldigingen aan het adres van cliënt in strijd met de waarheid zijn” en dat [getuige 1] en haar zoon ([getuige 8]) erbij aanwezig waren toen [slachtoffer] die verklaring aflegde. De verdediging heeft hierover aangevoerd dat een verklaring van [getuige 1] kan “bijdragen aan de overtuiging dat [slachtoffer] in strijd met de waarheid cliënt heeft beschuldigd van seksueel misbruik”.
2.5
Het hof heeft het verzoek van de verdediging om [getuige 1] en (nogmaals) [getuige 2] als getuige te horen afgewezen op de grond dat het hof het horen van deze getuigen niet noodzakelijk acht. Daartoe heeft het hof overwogen dat [getuige 2] als getuige is gehoord bij de raadsheer-commissaris en toen ook door de verdediging is bevraagd, terwijl in cassatie niet wordt geklaagd over de afwijzing door het hof van het verzoek om [getuige 2] nogmaals te horen. Verder komt uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 6 september 2023 naar voren dat ook haar zoon [getuige 8] door de raadsheer-commissaris is gehoord. Tegen deze achtergrond ligt in de afwijzing van het verzoek om [getuige 1] als getuige te horen, als oordeel van het hof besloten dat het zich voldoende ingelicht acht. Het hof heeft daarbij kennelijk betrokken dat de verdediging niet heeft aangeduid waarover [getuige 1] anders of meer zou kunnen verklaren dan door [getuige 2] en [getuige 8] al ten overstaan van de raadsheer-commissaris was gedaan, terwijl uit de overwegingen van het hof niet kan worden afgeleid dat het die verklaring van [getuige 2] niet aannemelijk acht en uit die overwegingen wel blijkt waarom het de verklaring van [slachtoffer] die het voor het bewijs heeft gebruikt, geloofwaardig acht. Gelet op wat onder 2.3 is vooropgesteld, getuigt dat oordeel niet van een onjuiste rechtsopvatting. Het is ook niet onbegrijpelijk.
2.6
Het cassatiemiddel faalt.

3.Beoordeling van de overige cassatiemiddelen

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren T. Kooijmans en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
5 november 2024.