Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van de overige cassatiemiddelen
4.Beslissing
5 november 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 november 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, een 40-jarige man, was veroordeeld voor meermalen verkrachting van zijn 12-jarige stiefdochter. De verdediging had in hoger beroep verzocht om het horen van getuigen, waaronder de echtgenoot van een getuige die had verklaard dat het slachtoffer had gezegd dat de beschuldigingen onjuist waren. Het hof had dit verzoek afgewezen, omdat het niet noodzakelijk werd geacht. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere arresten over de motiveringseisen voor getuigenverzoeken en oordeelde dat de afwijzing van het verzoek tot het horen van getuigen voldoende gemotiveerd was. De Hoge Raad concludeerde dat de verdediging niet had aangetoond dat de getuige meer of anders zou kunnen verklaren dan al was gedaan. De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep, waarbij werd vastgesteld dat de eerdere uitspraak van het hof niet getuigde van een onjuiste rechtsopvatting en niet onbegrijpelijk was.