Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
23 januari 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 januari 2024 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een beslissing van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit bedrijfsmatige hennepteelt van 886 hennepplanten in de periode van 22 november 2016 tot en met 12 december 2016, evenals uit andere strafbare feiten. De betrokkene, geboren in 1961, had beroep ingesteld tegen de uitspraak van het hof, dat de maximale duur van gijzeling had vastgesteld op 1.080 dagen. De advocaat-generaal D.J.C. Aben had geconcludeerd tot vernietiging van deze uitspraak, specifiek met betrekking tot de duur van de gijzeling.
De Hoge Raad oordeelde dat het cassatiemiddel slaagde, omdat het hof ten onrechte de totale duur van de gijzeling had bepaald op meer dan 1.080 dagen. De Hoge Raad besloot de zaak zelf af te doen en stelde de maximale duur van gijzeling vast op 982 dagen. Tevens werd in een samenhangende ontnemingszaak, genummerd 22/00007 P, de duur van gijzeling vastgesteld op 98 dagen. De Hoge Raad merkte op dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, was overschreden, maar dat er geen aanleiding was om hieraan verdere rechtsgevolgen te verbinden.
De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof, maar alleen voor zover het de duur van de gijzeling betrof, en verwerpt het beroep voor het overige. Dit arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.