Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
16 april 2024.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een poging tot doodslag die plaatsvond tijdens een vechtpartij. De verdachte heeft het slachtoffer minutenlang tegen zijn hoofd getrapt terwijl deze bewusteloos op de grond lag. Dit volgde nadat de verdachte door het slachtoffer uit diens woning was gezet, waarbij hij zelf met een staafje op zijn hoofd was geslagen. De Hoge Raad behandelt het cassatieberoep van de verdachte, die zich beroept op noodweerexces. Het hof had eerder geoordeeld dat de acties van de verdachte, vanaf het moment dat het slachtoffer op de grond lag, niet het gevolg waren van een hevige gemoedsbeweging. De Hoge Raad bevestigt dit oordeel en oordeelt dat het schoppen van het slachtoffer niet noodzakelijk was voor zelfverdediging en niet in verhouding stond tot de aanvallen die de verdachte had ondergaan. De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep, waarbij ook wordt opgemerkt dat de redelijke termijn voor de behandeling van het beroep is overschreden, maar dat dit geen verdere rechtsgevolgen met zich meebrengt. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan op 16 april 2024, waarbij de vice-president en twee raadsheren aanwezig waren.