Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
16 april 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 april 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag, dat op 10 maart 2023 was gewezen. De verdachte, geboren in 1976, had hoger beroep ingesteld tegen een veroordeling voor mishandeling van zijn levensgezel. Het hof had de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep, omdat er geen schriftuur met grieven was ingediend. De advocaat van de verdachte, L. Windhorst, stelde echter dat er wel degelijk een grievenformulier was ingediend, waarop de verdachte had aangegeven onschuldig te zijn en bezwaren had tegen de opgelegde straf. De advocaat-generaal D.J.C. Aben concludeerde dat het hof ten onrechte had geoordeeld dat de verdachte niet-ontvankelijk was in het hoger beroep. De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het hof niet begrijpelijk was, aangezien het hof geen rekening had gehouden met het ingediende grievenformulier. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof en wees de zaak terug naar het gerechtshof Den Haag, zodat de zaak opnieuw kan worden berecht en afgedaan.