ECLI:NL:PHR:2025:250

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
18 maart 2025
Publicatiedatum
19 februari 2025
Zaaknummer
24/00930
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Conclusie over feitelijke aanranding van de eerbaarheid en de beoordeling van seksuele strekking

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een veroordeling voor feitelijke aanranding van de eerbaarheid, gepleegd door de verdachte op 28 augustus 2020 te Rotterdam. De verdachte heeft de benadeelde gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling door opzettelijk met zijn onderlichaam tegen haar billen aan te botsen terwijl zij voorovergebogen stond. De verdediging heeft aangevoerd dat de handeling niet opzettelijk was en dat er geen seksuele strekking aan de handeling kan worden toegekend. Het hof heeft echter geoordeeld dat de handeling wel degelijk een seksuele strekking had en in strijd was met de sociaal-ethische norm. De verdachte is eerder door het gerechtshof Den Haag veroordeeld tot 80 uren taakstraf, subsidiair 40 dagen hechtenis, waarvan 30 uren taakstraf voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De vordering van de benadeelde partij is toegewezen en er is een schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Het cassatieberoep is ingesteld door de verdachte, waarbij de advocaten E.A. Blok en J. Vermaat één middel van cassatie hebben voorgesteld. De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het cassatieberoep, omdat de bewezenverklaring van de aanranding voldoende is onderbouwd met bewijs en de argumenten van de verdediging niet opgaan.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer24/00930

Zitting18 maart 2025
CONCLUSIE
A.E. Harteveld
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959,
hierna: de verdachte
De verdachte is bij arrest van 7 maart 2024 door het gerechtshof Den Haag wegens "feitelijke aanranding van de eerbaarheid", veroordeeld tot 80 uren taakstraf subsidiair 40 dagen hechtenis, waarvan 30 uren taakstraf subsidiair 15 dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] toegewezen en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. E.A. Blok en J. Vermaat, beiden advocaat in Rotterdam, hebben één middel van cassatie voorgesteld.
Het hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
“hij op 28 augustus 2020 te Rotterdam, door een feitelijkheid, te weten het onverhoeds uitvoeren van
na te noemenhandeling [benadeelde] heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling, te weten het opzettelijk botsen met zijn onderlichaam tegen de billen van die [benadeelde] (die toen voorover gebogen stond).”
4. Het middel klaagt over de bewezenverklaring voor zover die inhoudt dat de verdachte [benadeelde] heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling door “het opzettelijk botsen met zijn onderlichaam tegen de billen van die [benadeelde] (die toen voorover gebogen stond).”
4.1
Het hof heeft inzake het bewezenverklaarde, voor zover voor de bespreking van het middel relevant, als volgt overwogen:
“Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman zich voorts op het standpunt gesteld dat de verdachte op 28 augustus 2020 achter [benadeelde] langs is gelopen, even uit evenwicht is geraakt en haar daardoor op de billen heeft geraakt. Dat was, aldus de raadsman, niet opzettelijk. De verdachte moet dan ook van het tenlastegelegde worden vrijgesproken reeds omdat het geen bewuste handeling betrof, aldus de raadsman.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit de bewijsmiddelen maakt het hof op en zo stelt het hof ook vast dat de verdachte op 28 augustus 2020 achter [benadeelde] langs liep, die voorover gebogen stond met haar handen op tafel. Toen hij, met zijn handen omhoog, precies achter haar stond, gaf hij met zijn onderlichaam een tikje naar voren waardoor hij daarmee tegen haar billen aanstootte. Hierdoor werd [benadeelde] naar voren geduwd, waarna verdachte lachte en doorliep. Dit wijst op een bewuste handeling, en niet op een toevallige, onbedoelde aanraking. Daar komt bij dat de verdachte kort na het gebeurde in een bericht aan [benadeelde] heeft laten weten dat het als grap bedoeld was, wat al evenzeer onverenigbaar is met een onbedoelde aanraking. Op grond hiervan komt het hof tot de conclusie dat de door de verdachte gestelde onbedoelde niet-opzettelijke aanraking van [benadeelde] als gevolg van het uit evenwicht raken niet aannemelijk is geworden.
Tenslotte heeft de raadsman aangevoerd dat het opzettelijk botsen met het onderlichaam tegen de billen geen ontuchtige handeling oplevert in de zin van artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht, zodat ook daarom vrijspraak van het tenlastegelegde zou moeten volgen.
Het hof verwerpt dit verweer, nu het bewezenverklaarde handelen van de verdachte zoals mede volgt uit de bewijsmiddelen moet worden aangemerkt als een handeling met een seksuele strekking die duidelijk in strijd is met de sociaal ethische norm ter zake, waaraan het slachtoffer niet kon ontkomen, en daarmee als een ontuchtige handeling als bedoeld in artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof verwerpt de bewijsverweren.”
4.2
De bewezenverklaring berust voor zover voor de bespreking van het middel van belang op de volgende bewijsmiddelen (met weglating van verwijzingen):
1.
Het proces-verbaal van aangifted.d. 19 september 2020 van de politie Eenheid Rotterdam (…). Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (…):

als de op 19 september 2020 afgelegde verklaring van aangeefster [benadeelde] :

Ik doe aangifte van aanranding, gepleegd op 28 augustus 2020 tussen 14:00 en 15:00 bij [A] B.V. aan de [a-straat] te [plaats] door [verdachte] . Ik zal hem verder [verdachte] noemen.
Ik stond denk ik licht gebogen met mijn beide handen op de tafel.
Ik voelde dat hij tegen mijn billen aan kwam staan.
Ik schreeuwde vervolgens naar hem en riep: "Moest dit nou". Ik hoorde dat [verdachte] zei: "Ja sorry dat het niet harder kon". Ik zag dat [verdachte] hardop lachend wegliep met een collega.
V: Heb jij erna nog contact gehad met [verdachte] ?
A: Hij heeft wel een bericht naar mij gestuurd, een sms.
2.
Een geschrift, te weten een (screenshot van een) sms-berichtd.d. 31 augustus 2020. Dit bericht houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (…):
Screenshot: Een bericht afkomstig van telefoonnummer 06- [0001] met de naam [verdachte] van 31 augustus om 11:45 uur met de tekst:
"Het was als grap bedoeld. Nogmaals: sorry. Ik zal het niet meer doen."
3.
Het proces-verbaal van verhoor getuiged.d. 23 maart 2021 van de politie Eenheid Rotterdam (…). Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (…):

als de op 23 maart 2021 afgelegde verklaring van getuige [getuige] :

We waren op 28 augustus op kantoor op de [a-straat] in [plaats]. [verdachte] was ook in die eerste kamer aanwezig. Hij wilde naar de uitgang toe omdat we naar de wagens zouden gaan. Hij heeft met de voorkant van zijn lichaam de achterkant van het lichaam van [benadeelde] aangetikt.
[benadeelde] stond met haar handen op de tafel geleund. Er was vanuit haar gezien voldoende om te kunnen lopen. Hij komt met twee handen omhoog. Hij ging achter haar staan, tikte haar met zijn kruis aan en begon te lachen.
V: Hoe hard gaat dat?
A: Hard, het was niet met souplesse, niet even rustig.
V: Wat gebeurde er met [benadeelde] ?
A: Die ging naar voren toe, naar de tafel.
4.
Het proces-verbaal van verhoor aangeefster[benadeelde] bij de
raadsheer-commissarisd.d. 4 april 2023:

als verklaring van [benadeelde] :

Hij liep eerst rustig achter mij langs maar toen hij terug liep voelde ik iets hards.
5.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige]bij de
raadsheer-commissarisd.d. 15 augustus 2023:

als verklaring van [getuige] :

[benadeelde] stond voorover gebogen met haar handen op tafel. [verdachte] kwam binnen en ging met zijn handen omhoog staan toen hij probeerde zijwaarts tussen haar en het muurtje langs te gaan, hij deed dat met zijn achterkant richting de muur en beide handen in de lucht. Toen hij precies achter haar stond deed hij een tikje naar voren met zijn voorwerk tegen haar aan en toen ging hij lachen en liep hij door.
U vraagt of ik heb gezien dat [verdachte] haar met die beweging geraakt heeft. Ja. Hij deed die beweging naar voren, [benadeelde] werd daardoor naar voren geduwd en ze viel zo ongeveer op die tafel.”
4.3
Onder ‘ontuchtige handelingen’ als bedoeld in art. 246 (oud) Sr moeten worden verstaan handelingen van seksuele aard die in strijd zijn met de sociaal-ethische norm. [1] Of een bepaalde handeling van seksuele aard kan worden aangemerkt als ‘ontuchtig’, hangt af van de omstandigheden van het geval. Tot die omstandigheden kunnen onder meer worden gerekend de aard van de handeling en de context waarin en de omstandigheden waaronder de handeling wordt verricht. [2]
4.4
In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat uit de bewijsmiddelen de seksuele strekking van de handeling niet blijkt. Niet wordt geklaagd over ’s hofs oordeel dat de bewezenverklaarde handeling in strijd is met een sociaal-ethische norm.
4.5
Het hof heeft overwogen dat het bewezenverklaarde handelen van de verdachte zoals “mede volgt uit de bewijsmiddelen” moet worden aangemerkt als een handeling met een seksuele strekking die duidelijk in strijd is met de sociaal ethische norm ter zake, waaraan het slachtoffer niet kon ontkomen, en daarmee als een ontuchtige handeling als bedoeld in artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht.
4.6
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt onder meer het volgende:
- [benadeelde] stond voorovergebogen met haar handen op tafel (bewijsmiddelen 1, 3 en 5);
- de verdachte probeerde zijwaarts tussen [benadeelde] en de muur langs te gaan, hij deed dat met zijn achterkant richting de muur en beide handen in de lucht (bewijsmiddelen 3 en 5);
- toen de verdachte achter [benadeelde] stond botste hij hard met zijn onderlichaam tegen de billen van die [benadeelde] , die iets hards voelde, en daardoor naar voren werd geduwd (bewijsmiddelen 1, 3, 4 en 5);
- [benadeelde] schreeuwde vervolgens en riep: "Moest dit nou" (bewijsmiddel 1);
- verdachte zei: "Ja sorry dat het niet harder kon" en liep nadien hardop lachend weg (bewijsmiddelen 1, 3 en 5);
- nadien heeft de verdachte een sms gestuurd die als volgt luidt:
"Het was als grap bedoeld. Nogmaals: sorry. Ik zal het niet meer doen." (bewijsmiddelen 1 en 2).
4.7
Uit de bewijsmiddelen blijkt naar mijn oordeel de seksuele aard van de bewezenverklaarde handeling. Ik neem daarbij de wijze van aanraking (een (hard) botsende beweging maken), de daarbij betrokken lichaamsdelen van verdachte (de voorzijde van het onderlichaam) en van [benadeelde] (de billen), de houding die de verdachte aannam (achter [benadeelde] met beide handen in de lucht), en de houding waarin [benadeelde] zich bevond (voorovergebogen met haar handen op tafel). De omstandigheid dat de handeling bedoeld was als grap doet aan een en ander niet af, omdat dit de seksuele aard van de handeling niet wegneemt. [3] Ook een grap kan een seksuele lading hebben. [4] Dat het hof niet nader heeft vastgesteld met welk deel van het onderlichaam de verdachte tegen de billen van [benadeelde] is aangebotst doet aan de begrijpelijkheid van ’s hofs oordeel of de toereikendheid van de motivering niet af.
4.8
Ik merk op dat het beroep dat de steller van het middel doet op het arrest van de Hoge Raad 4 september 2012 niet opgaat, nu de aard van de handeling en de omstandigheden waaronder deze is verricht wezenlijk anders is en omdat het hof in de onderhavige zaak heeft overwogen dat “het bewezenverklaarde handelen van de verdachte zoals mede volgt uit de bewijsmiddelen moet worden aangemerkt als een handeling met een seksuele strekking die duidelijk in strijd is met de sociaal ethische norm ter zake”. In het arrest dat in 2012 voorlag had de minderjarige verdachte op straat opzettelijk de billen aangeraakt van een onbekende passerende vrouw van 24 jaar oud. Het hof oordeelde dat het aanraken van de billen het karakter van een ontuchtige handeling droeg en dat het wellicht ontbreken van de seksuele intentie bij de verdachte hieraan niet afdeed. De Hoge Raad casseerde en overwoog dat ’s hofs oordeel blijk gaf van een te ruime, dus onjuiste, uitleg van de in art. 246 (oud) Sr voorkomende uitdrukking "ontuchtige handelingen". [5] In de onderhavige zaak heeft het hof de seksuele strekking van de handeling niet in het midden gelaten.
4.9
Het middel faalt in zoverre.
4.1
In de toelichting op het middel wordt voorts aangevoerd dat het hof niet heeft gerespondeerd op het (uitdrukkelijk onderbouwde) standpunt, dat de aangever door de handeling niet direct fysiek is aangeraakt, maar door een flesje dat zich in verdachtes broekzak bevond.
4.11
De raadsman van de verdachte heeft op de terechtzitting in hoger beroep van 22 februari 2024 onder meer het volgende aangevoerd:
“2. Samengevat stelt de verdediging namelijk, in aanvulling op vorige zitting, vast dat:
- Alleen de verklaring van [getuige] op zichzelf bezien een authentieke bron voor bewijs vormt
- Tegelijkertijd de verklaring van [getuige] geen sluitend bewijs zou kunnen vormen voor het tenlastegelegde feit, nu [getuige] verklaring over de stotende beweging van cliënt, vooral een eigen gevolgtrekking lijkt te zijn geweest, en niet zozeer een eigen waarneming;;
- [getuige] verklaring niet consistent en daarmee niet betrouwbaar is;
(…)
Bewijsbronnen
(…)
7. De verklaring van cliënt en getuige [getuige] staan haaks op elkaar. Het lijkt een geval van wellis nietes; cliënt verklaart ongelukkig tegen aangeefster aan te zijn gekomen, waarbij hij slechts met een flesje dat in zijn broekzak zat aangeefster heeft geraakt. [getuige] meende dat er sprake was van opzet, en heeft gesteld dat cliënt het met zijn kruis deed.
(…)
Verklaring [getuige] als bewijs
(…)
16. Cliënt ontkent nogmaals niet dat hij [benadeelde] heeft geraakt. Cliënt erkent dat hij zijwaarts stappend achter [benadeelde] aankwam, evenwicht verloor, en dat het flesje dat in zijn broekzak zat ter hoogte van zijn heup, [benadeelde] raakte op haar billen. Allicht heeft hij gelachen op dat moment, misschien zelfs een grapje gemaakt; maar ook dat zijn onbeholpen manieren om excuses te maken.”
4.12
Het hof heeft het door de raadsman aangevoerde klaarblijkelijk opgevat als een verweer inzake het ontbreken van opzet, daaruit bestaande “dat de verdachte op 28 augustus 2020 achter [benadeelde] is gelopen, even uit evenwicht is geraakt en haar daardoor op de billen heeft geraakt”. Het hof heeft dit verweer – toereikend gemotiveerd – verworpen. De door argumenten geschraagde verwerping van dit verweer is opgenomen onder 4.1. Het hof heeft geen afzonderlijke bewijsoverweging gewijd aan de door de raadsman aangevoerde omstandigheid dat de aangever door de handeling niet direct fysiek zou zijn aangeraakt, maar door een flesje dat zich in verdachtes broekzak bevond. Kennelijk heeft het hof hetgeen daaromtrent door de raadsman van de verdachte is aangevoerd niet als een zelfstandig responsieplichtig standpunt aangemerkt. Dat is mijns inziens niet onbegrijpelijk. Door de raadsman van de verdachte is alleen gewezen op voornoemde omstandigheid in het kader van het ontbreken van verdachtes opzet. Een nadere, zelfstandige, onderbouwing ontbreekt
4.13
Het middel faalt.
5. Ik merk in verband met de afdoening in cassatie op dat de rechtbank de verdachte van hetgeen ten laste is gelegd heeft vrijgesproken. Afdoening van het middel door de Hoge Raad op de voet van art. 81, eerste lid, RO ligt niet in de rede. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
6. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

2.Vgl. HR 23 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:608. Dit arrest betrof ‘ontuchtige handelingen’ als bedoeld in art. 247 (oud) Sr. In de context van art. 246 (oud) Sr zie, onder meer, HR 4 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4288,
3.Vgl. HR 6 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2061.
4.Conclusie AG Vellinga voor HR 14 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1195, onder 17.
5.HR 4 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4288,