Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
4 juni 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 juni 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 14 februari 2022. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, specifiek in het kader van een hennepkwekerij. De betrokkene, geboren in 1969, heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak van het hof, waarbij de hoogte van de betalingsverplichting ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel ter discussie stond.
De advocaat van de betrokkene, S.F.W. van 't Hullenaar, heeft een cassatiemiddel ingediend. De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar enkel wat betreft de hoogte van de betalingsverplichting. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. Dit oordeel is niet gemotiveerd, omdat het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht.
De Hoge Raad heeft ambtshalve de uitspraak van het hof beoordeeld en vastgesteld dat de redelijke termijn voor het cassatieberoep is overschreden, wat leidt tot een vermindering van de opgelegde betalingsverplichting van € 27.771,18 naar € 26.380. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd, maar enkel wat betreft de hoogte van de betalingsverplichting, en het beroep voor het overige verworpen.